ECLI:NL:RBZWB:2024:4290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
23/11266
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van Baanbrekers inzake IOAW loonheffingskorting en vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 27 oktober 2023 van Baanbrekers, waarin de vordering voortvloeiend uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2022 niet werd vergoed. Eiser ontvangt een aanvullende uitkering op grond van de IOAW en werkt parttime als koerier. Door het toepassen van loonheffingskorting op zowel zijn uitkering als zijn loon, heeft de Belastingdienst te weinig belasting geheven, wat resulteerde in een definitieve aanslag van € 2.156,-. Baanbrekers weigerde de vergoeding van dit bedrag, omdat de loonheffingskorting slechts bij één instantie toegepast mag worden. Eiser maakte bezwaar, maar het bestreden besluit bleef ongewijzigd.

De rechtbank heeft op 13 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van Baanbrekers aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat Baanbrekers terecht heeft geweigerd de vordering te vergoeden. Eiser stelde dat hij onvoldoende geïnformeerd was over de toepassing van de loonheffingskorting, maar de rechtbank concludeert dat er geen wettelijke verplichting voor Baanbrekers was om eiser hierover te informeren. Bovendien is er geen bewijs dat Baanbrekers toezeggingen heeft gedaan die eiser mocht vertrouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser het bedrag van € 2.156,- niet vergoed krijgt en ook geen griffierecht of proceskosten vergoed zal krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11266 IOAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, Baanbrekers

(gemachtigde: mr. J.P. van Roestel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 27 oktober 2023 (het bestreden besluit) om de vordering voortvloeiend uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2022 niet te vergoeden.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van Baanbrekers.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt een aanvullende uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Daarnaast werkt eiser parttime als koerier. Er is loonheffingskorting toegepast ten aanzien van zijn uitkering, maar ook ten aanzien van zijn loon uit het werk als koerier. De Belastingdienst heeft hierdoor te weinig belasting geheven. Eiser heeft een definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2022 ontvangen, waaruit blijkt dat hij € 2.156,- moet betalen.
Eiser heeft Baanbrekers verzocht om vergoeding van de vordering ter hoogte van € 2.156,-. Bij het primaire besluit van 11 augustus 2023 heeft Baanbrekers geweigerd dit bedrag te vergoeden. De vordering bij de Belastingdienst is immers ontstaan omdat eiser loonheffingskorting heeft laten toepassen op zijn uitkering én bij zijn werkgever, terwijl loonheffingskorting maar bij één instantie mag worden toegepast. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar bij het bestreden besluit is Baanbrekers bij de weigering gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of Baanbrekers terecht heeft geweigerd om de vordering die voortvloeit uit de belastingaanslag te vergoeden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Grondslag bestreden besluit en geschil
4. Baanbrekers heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Op de zitting heeft Baanbrekers uitgelegd dat de IOAW geen grondslag kent voor vergoeding van de kosten voortvloeiend uit de aanslag van de Belastingdienst. Dit is tussen partijen niet in geschil. In geschil is of Baanbrekers de plicht had eiser te informeren over het toepassen van loonheffingskorting. Daarnaast is in geschil of eiser erop mocht vertrouwen dat Baanbrekers het bedrag zou vergoeden. De rechtbank zal daar hieronder op ingaan.
Onvoldoende geïnformeerd
5. Eiser stelt dat het bedrag wel voor vergoeding in aanmerking komt, omdat hij door Baanbrekers onvoldoende geïnformeerd is. Eiser heeft ter zitting een formulier overgelegd, waarin staat dat hij per 1 maart 2023 geen loonheffingskorting meer wil toepassen bij Baanbrekers. Als eiser eerder geïnformeerd was over het feit dat je maar bij één instantie loonheffingskorting kunt toepassen, dan had eiser dat formulier voor het jaar 2022 ingevuld. Dan had eiser ook niet een bedrag aan de Belastingdienst moeten betalen.
6. De beroepsgrond slaagt niet. Hoewel het vervelend is dat eiser een bedrag moet betalen aan de Belastingdienst, is deze situatie ontstaan omdat eiser bij twee instanties loonheffingskorting heeft toegepast. Maar er is niet gebleken van wet- of regelgeving die Baanbrekers verplicht om eiser hierover (vooraf) te informeren. Daarom kan het Baanbrekers ook niet worden kwalijk genomen dat eiser niet wist dat hij maar éénmaal loonheffingskorting kan toepassen.
Vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel
7. Eiser voert aan dat het bedrag alsnog vergoed moet worden, omdat hij contact heeft gehad met de Belastingdienst en in dat contact is aangegeven dat de € 2.156,- vergoed zou worden door de uitkeringsinstantie (in dit geval: Baanbrekers). Daarnaast zijn de vorderingen die voortvloeiden uit de definitieve aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2020 en 2021 ook vergoed door Baanbrekers. Om deze redenen mocht hij erop vertrouwen dat de vordering met betrekking tot het jaar 2022 vergoed zou worden.
8. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser doet met deze grond een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste rechtspraak kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als aannemelijk wordt gemaakt dat aan de zijde van het bestuursorgaan toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1] Dat is hier niet aan de orde. Allereerst is van belang dat de Belastingdienst niet bevoegd is om beslissingen te nemen in het kader van de IOAW. Daarnaast is geen sprake van een toezegging door Baanbrekers dat het bedrag vergoed zou gaan worden. Ook is niet gebleken van andere uitlatingen of gedragingen waaruit eiser redelijkerwijs mocht afleiden dat het bedrag vergoed zou worden.
Voor zover eiser in de vergoeding door Baanbrekers over de jaren 2020 en 2021 een gedraging ziet waardoor hij erop mocht vertrouwen dat de vordering in kwestie ook vergoed zou worden, kan dit niet slagen. Eiser doet hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Baanbrekers heeft in dit kader uitgelegd dat de vorderingen van de Belastingdienst vanuit de definitieve aanslagen over 2020 en 2021 alleen zijn vergoed, omdat Baanbekers ten onrechte dacht dat eiser onder de Participatiewet viel. Onder die omstandigheid komt een dergelijk bedrag voor vergoeding in aanmerking. Maar dat is bij de IOAW-uitkering niet het geval. Baanbrekers erkent dat zij deze fout gemaakt heeft en zal de bedragen die vergoed zijn over 2020 en 2021 niet terugvorderen van eiser. Maar het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat Baanbrekers gehouden is om een eerdere fout te herhalen. [2]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser het bedrag van € 2.156,- niet vergoed krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier op 24 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:984 (rechtsoverweging 4.7.1).
2.CRvB 14 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9303 (rechtsoverweging 4.6.3).