ECLI:NL:RBZWB:2024:4289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
23/11686
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van AOW en vaststelling van de aflossingscapaciteit door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 1 december 2023, waarbij de aflossingscapaciteit voor een bestaande terugvordering van AOW is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 13 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De Svb had eerder een bedrag van € 43.961,12 teruggevorderd, dat onverschuldigd was betaald aan eisers in de vorm van aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De aflossingscapaciteit was vastgesteld op € 33,70 voor eiser 2 en € 58,67 voor eiser 1, maar na bezwaar zijn deze bedragen aangepast naar € 37,- en € 170,- respectievelijk.

De rechtbank oordeelt dat de Svb de aflossingscapaciteit niet op de juiste wijze heeft vastgesteld. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is geoordeeld dat de toepassing van de artikelen 3 en 4 van de Regeling voor AOW-gerechtigden ernstige motiveringsgebreken vertoont. Dit betekent dat de Svb de volledige aflossingscapaciteit niet had mogen toepassen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de Svb wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Svb moet het griffierecht van € 50,- aan eisers vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11686 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht, de Svb

(gemachtigde: mr. A. Marijnissen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen besluit van 1 december 2023 (het bestreden besluit), waarbij de aflossingscapaciteit is vastgesteld voor een bestaande terugvordering.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de Svb.

Totstandkoming van het besluit

1. Bij besluit van 26 april 2017 is het teveel betaalde bedrag aan aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) teruggevorderd. Van eisers wordt een bedrag van € 43.961,12 teruggevorderd, omdat dit bedrag onverschuldigd betaald is. Bij besluit van 2 september 2022 is de aflossingscapaciteit vanaf september 2022 vastgesteld op € 33,70 voor [eiser 2] en op € 58,67 voor [eiser 1] . Bij brief van 5 april 2023 heeft de Svb informatie over de hoogte van het pensioen in Turkije opgevraagd, om te kunnen bekijken of de aflossingscapaciteit aangepast moet worden. Na ontvangst van deze informatie is bij besluit van 16 juni 2023 de aflossingscapaciteit vanaf juni 2023 vastgesteld op € 37,- voor [eiser 2] en op € 193,- voor [eiser 1] . Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard en zijn de bedragen vastgesteld op
€ 37,- voor [eiser 2] en € 170,- voor [eiser 1] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de Svb op de juiste wijze de aflossingscapaciteit heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Grondslag van het bestreden besluit
4. De Svb heeft de onverschuldigd betaalde AIO-aanvulling teruggevorderd. In het bestreden besluit heeft de Svb bepaald welk bedrag eisers maandelijks moeten terugbetalen. Bij de berekening van de beslagvrije voet wordt 95% van de geldende bijstandsnorm gehanteerd. De beslagvrije voet, zoals neergelegd in artikel 475b, 475c en 475da tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), is afgetrokken van het beschikbare inkomen. Conform het beleid van de Svb, namelijk artikel 4, tweede lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling), heeft de Svb de volledige aflossingscapaciteit benut. Gelet daarop zijn de aflossingsbedragen het verschil tussen het inkomen en de beslagvrije voet. Voor het inkomen van [eiser 2] is uitgegaan van haar AOW-uitkering en voor het inkomen van
[eiser 1] is uitgegaan van zijn AOW-uitkering en een Turks pensioen.
Turks pensioen
5. Eisers voeren aan dat de waarde van het pensioen uit Turkije fluctueert en al een tijd lang een lagere waarde heeft dan vastgesteld in het bestreden besluit. Zij zijn van mening dat een gemiddelde over een bepaalde periode gebruikt moet worden.
6. De beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 475d, eerste en tweede lid, Rv blijkt dat de waarde van het inkomen elke 12 maanden wordt vastgesteld. Dat is in dit geval ook gebeurd. Hoewel er regels zijn voor fluctuerend inkomen die de Svb uit de polisadministratie kan halen, blijkt uit dit artikel niet dat deze regels ook voor inkomen uit het buitenland gelden. Gelet hierop is er geen reden dat de Svb de waarde op een andere manier had moeten vaststellen dan dat zij heeft gedaan. De Svb heeft ter zitting aangegeven dat het wel mogelijk is om rekening te houden met de fluctuerende waarde van buitenlands inkomen, maar dan moet het gemeld worden en onderbouwd worden wat de waarde was op welk moment. Dat is in dit geval niet gebeurd. Ook daarom was de Svb niet gehouden om een bepaald gemiddelde aan te houden.
Termijnbedrag
7. Eisers voeren aan dat het af te lossen bedrag vastgesteld moet worden op een vast bedrag per maand van maximaal € 125,- en dat deze niet jaarlijks wordt aangepast. Een vast bedrag geeft eisers namelijk rust. Bovendien levert de jaarlijkse aanpassing spanning en stress op en dat is niet goed voor de gezondheid van eisers.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De Svb berekent de aflossingscapaciteit van eisers op grond van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) en het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Het enkele gegeven dat eisers een eigen bedrag in gedachten hebben maakt niet dat de Svb met dat bedrag akkoord dient te gaan. Hiervoor is tevens van belang dat zij de bedragen niet hebben onderbouwd met een deugdelijke berekening en uiteenzetting van de maandelijkse kosten. Met betrekking tot de jaarlijkse aanpassing is van belang dat de Svb daar op grond van artikel 475d, tweede lid, Rv wettelijk toe verplicht is.
Aflossingscapaciteit
9. Eisers voeren aan dat de Svb een te hoog bedrag per maand aan aflossingscapaciteit heeft vastgesteld. Eisers kunnen niet rondkomen van hun maandelijkse inkomsten als zij maandelijks € 207,- moeten aflossen.
10. De beroepsgrond slaagt. De Svb heeft bij het berekenen van de aflossingscapaciteit toepassing gegeven aan artikel 4, tweede lid, van de Regeling. De Centrale Raad van Beroep heeft echter bij uitspraak van 26 januari 2024 [1] geoordeeld dat, voor de categorie personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, aan toepassing van de artikelen 3 en 4 van de Regeling zodanig ernstige motiveringsgebreken kleven dat deze niet als grondslag kunnen dienen voor de besluitvorming. Deze bepalingen, waarin is vastgelegd dat de Svb gebruik maakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar, moeten daarom buiten toepassing worden gelaten bij de tenuitvoerlegging van de terugvordering van onverschuldigd betaalde socialezekerheidsuitkering. Eisers vallen onder de genoemde categorie personen en de bewuste bepalingen zijn voor hen beiden toegepast. De Svb heeft ter zitting toegelicht dat het bestreden besluit in het licht van deze uitspraak niet in stand kan blijven en dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Met betrekking tot het standpunt van de Svb dat enkel de aflossingscapaciteit van eiser onjuist berekend is, maar dat de berekening van het deel van eiseres wel in stand kan blijven, volgt de rechtbank dit niet. Ook in haar geval is immers gebruik gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit, in strijd met de hiervoor genoemde jurisprudentie. Het beroep is om deze reden gegrond.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Dat is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aflossingscapaciteit te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de Svb op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit via een zogenoemde bestuurlijke lus. Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De Svb moet immers op basis van een nog te ontwikkelen nieuwe werkwijze een nieuw besluit nemen op het bezwaar.
12. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de Svb een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de Svb hiervoor zes weken.
13. Omdat het beroep gegrond is moet de Svb het griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 december 2023;
- draagt de Svb op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier op 24 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.