In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 1 december 2023, waarbij de aflossingscapaciteit voor een bestaande terugvordering van AOW is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 13 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De Svb had eerder een bedrag van € 43.961,12 teruggevorderd, dat onverschuldigd was betaald aan eisers in de vorm van aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De aflossingscapaciteit was vastgesteld op € 33,70 voor eiser 2 en € 58,67 voor eiser 1, maar na bezwaar zijn deze bedragen aangepast naar € 37,- en € 170,- respectievelijk.
De rechtbank oordeelt dat de Svb de aflossingscapaciteit niet op de juiste wijze heeft vastgesteld. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is geoordeeld dat de toepassing van de artikelen 3 en 4 van de Regeling voor AOW-gerechtigden ernstige motiveringsgebreken vertoont. Dit betekent dat de Svb de volledige aflossingscapaciteit niet had mogen toepassen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de Svb wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Svb moet het griffierecht van € 50,- aan eisers vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 juni 2024.