ECLI:NL:RBZWB:2024:4220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
24-3689
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die in een woning in Roosendaal woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester om zijn woning voor drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde op een politie-inval waarbij aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs zijn aangetroffen. Verzoeker betwist dat de aangetroffen middelen bestemd waren voor verkoop en stelt dat deze voor eigen gebruik waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2024 behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn ouders en een gemachtigde. De burgemeester was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een aantal getuigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de duur van de sluiting van drie maanden onvoldoende is gemotiveerd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van de burgemeester, waarbij de sluiting van de woning voor een periode van drie maanden wordt opgeschort tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3689

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens),
en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal, verweerder

(gemachtigde: mr. I.J.A.M. Jongeneelen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Alwel uit Roosendaal (Alwel)

(gemachtigde: [gemachtigde] )

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 22 april 2024 om de woning waarin verzoeker woont, gelegen aan de [adres] , te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld door zijn ouders en de heer [naam 1] namens [stichting] , de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de burgemeester, vergezeld door mevrouw [naam 2] en de gemachtigde van Alwel, vergezeld door mevrouw [naam 3] en mevrouw [naam 4] .
De voorzieningenrechter gaat in zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. Verzoeker woont aan de [adres] . Hij woont daar samen met zijn hond. Verzoeker huurt deze woning van Alwel. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 2 maart 2024 blijkt dat de politie op 20 februari 2024 informatie heeft ontvangen dat de bewoner van de woning aan de [adres] zou handelen in verdovende middelen. Naar aanleiding van deze melding is de politie de woning op 28 februari 2024 binnengetreden. Bij doorzoeking van de woning troffen verbalisanten in de woonkamer in totaal 71,5 pillen aan. 9 pillen waren roze/oranje, 7 pillen waren goudkleurig en 55,5 pillen waren beigekleurig. Ook trof de politie in de woonkamer 25 gram hennep aan. In een slaapkamer heeft de politie meerdere gevulde gripzakjes aangetroffen met daarin een totaalgewicht van 40,5 gram hennep. Ook heeft de politie een grote hoeveelheid verpakkingsmateriaal (sealzakjes en kleine envelopjes) gevonden. Op het moment dat de burgemeester het besluit tot sluiting van de woning van verzoeker nam, was bekend dat 16 pillen positief waren getest op opiaten (lijst I van de Opiumwet) en dat er in totaal 65,5 gram hennep in de woning van verzoeker was gevonden.
2.1.
Verzoeker heeft in 2022 een bedrijfsongeval gehad, waarbij hij 10 tot 15 meter van een schuin dak naar beneden is gegleden. Verzoeker heeft aan dit ongeval een verschoven sleutelbeen overgehouden en heeft chronische pijn. Daarnaast heeft verzoeker een verstandelijke beperking en wordt hij begeleid door zijn ouders en een begeleider vanuit [stichting] .

Procesverloop

3. Op 2 april 2024 heeft de burgemeester aan verzoeker en aan Alwel per gewone post een voornemen tot sluiting van de woning gestuurd. Verzoeker stelt dat hij het voornemen niet heeft ontvangen. Verzoeker heeft dan ook geen zienswijze naar aanleiding van het voorgenomen besluit kenbaar gemaakt. Op 22 april 2024 heeft de burgemeester bij bestreden besluit verzoeker gelast om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning met ingang van 30 april 2024, 10:00 uur, voor een periode van drie maanden te sluiten en afgesloten te houden. Dit besluit is ook aan Alwel gezonden. Pas op de datum van sluiting wisten verzoeker en zijn ouders van dit besluit. Op 1 mei 2024 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op diezelfde dag, 1 mei 2024, heeft de burgemeester de effectuering van het bestreden besluit opgeschort tot twee dagen na de uitspraak op de voorlopige voorziening.

Gronden

4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de burgemeester ten onrechte heeft besloten tot sluiting van de woning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht om schorsing van het bestreden besluit.
4.1.
Volgens verzoeker had de burgemeester niet de bevoegdheid om de woning te sluiten. Het besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat de burgemeester niet concreet heeft aangegeven dat er sprake is van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoeker benadrukt dat hij geen drugs verhandelt en dat alle aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren. Daarnaast stelt verzoeker dat er bij de politie of gemeente geen meldingen van drugsoverlast zijn binnengekomen.
4.2.
Verzoeker is ook van mening dat de burgemeester zijn bevoegdheid, als hij die al had, niet kon gebruiken of had hoeven gebruiken. Omdat de burgemeester volgens eiser niet heeft aangetoond dat er vanuit de woning is gehandeld of dat er overlast werd ondervonden door de drugs bij verzoeker thuis, was sluiting geen geschikt en ook geen noodzakelijk middel. Daarnaast is geen loop naar de woning aangetoond, waardoor de duur van de sluiting volgens verzoeker volstrekt willekeurig is. Verzoeker stelt dat de burgemeester onvoldoende heeft gelet op zijn zwaarwegende persoonlijke belangen. Als verzoekers woning wordt gesloten, komt hij op straat te staan, omdat hij niet beschikt over een vervangende woonruimte. Verzoeker vreest dat dit leidt tot een terugval in zijn ingezette herstel. Verzoeker zal zijn hond ook ergens onder moeten brengen. Het besluit raakt hem disproportioneel en is onevenwichtig.
4.3.
Verzoeker verzoekt om, als de voorzieningenrechter sluiting geboden acht, te bepalen dat eerst tot sluiting mag worden overgegaan vier weken na de uitspraak op de voorlopige voorziening.

Wat is het (wettelijk) kader?

5. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek (deels) toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij mede aan de hand van de gronden van verzoeker, of de burgemeester bevoegd was om te besluiten tot sluiting van de woning en, zo ja, of de burgemeester zijn bevoegdheid heeft kunnen gebruiken.
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
7. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Voor softdrugs is het uitgangspunt dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram of 5 planten de aangetroffen hoeveelheid in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor verkoop, aflevering of verstrekking. [1] Voor harddrugs is volgens vaste rechtspraak dat bij aanwezigheid van meer dan één bolletje, één pil of 0,5 gram de aangetroffen hoeveelheid als handelshoeveelheid wordt aangemerkt. [2]
7.1.
De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage aan de sluiting ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel af mag gaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Ditzelfde geldt voor de bevindingen die zijn vastgelegd in een bestuurlijke rapportage. [3] In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester niet uit mocht gaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning 16 pillen zijn aangetroffen die positief zijn getest op harddrugs (opiaten van lijst I van de Opiumwet). Daarnaast heeft de politie 65,5 gram henneptoppen aangetroffen. Hennep is een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet. De verdovende middelen kunnen aan verzoeker worden gerelateerd. Verzoeker is enig (ingeschreven) bewoner van de woning en betwist ook niet dat de middelen van hem zijn. Verzoeker stelt dat alle aangetroffen middelen voor eigen gebruik waren. Verzoeker wist dus van de aanwezigheid van de middelen.
7.3.
De stellingen van verzoeker, dat alle middelen voor eigen gebruik waren en dat niet gesproken kan worden van een handelshoeveelheid dan wel dat er geen sprake was van handel, volgt de voorzieningenrechter niet. De burgemeester mocht er gelet op de hoeveelheid pillen, grammen hennep en gripzakjes vanuit gaan dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor drugshandel. Niet nodig is dat daadwerkelijk drugshandel of -verkoop wordt geconstateerd. [4] Dat verzoeker stelt dat hij de gripzakjes gebruikte voor vitaminepillen en eiwitpoeders in het kader van een door hem gevolgd dieet, maakt niet dat de burgemeester deze verpakkingsmaterialen niet in zijn afweging kon betrekken. De aangetroffen hoeveelheid pillen en henneptoppen is ruimschoots meer dan de volgens vaste rechtspraak voor eigen gebruik geaccepteerde hoeveelheden van maximaal 1 pil (harddrugs) en 5 gram (softdrugs). Dit betekent dat de burgemeester de hoeveelheden (hard- en softdrugs los van elkaar, maar ook tezamen) heeft kunnen aanmerken als handelshoeveelheden. Verzoeker heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake was van handelshoeveelheden. Dit betekent dat de burgemeester aannemelijk heeft kunnen achten dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten.
Heeft de burgemeester zijn bevoegdheid om de woning te sluiten kunnen gebruiken?
8. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of, en zo ja op welke wijze, hij van zijn bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de beschikking over het Damoclesbeleid [district] 2020 (hierna: de beleidsregels).
8.1.
De voorzieningenrechter constateert dat het bestreden besluit conform de beleidsregels is. Zo schrijft artikel 5.2 van de beleidsregels een sluiting voor de duur van drie maanden voor bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning.
8.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
8.3.
De voorzieningenrechter beoordeelt hierna of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning heeft besloten. De voorzieningenrechter neemt daarbij de maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht, zoals weergegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2022. [5] De voorzieningenrechter maakt in lijn met voormelde uitspraak bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel een onderscheid tussen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting als maatregel.
Geschiktheid van de sluiting
8.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sluiting van de woning een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich meebrengt. Daarnaast is een zichtbare sluiting voor drugscriminelen en buurtbewoners een duidelijk signaal dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in de woning. Dat de burgemeester niet heeft onderbouwd dat er overlast is ondervonden door buurtbewoners, verandert dit oordeel niet, omdat onderbouwing van overlast ten aanzien van de geschiktheid van de maatregel niet is vereist.
Noodzakelijkheid van de sluiting
8.5.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van de woning nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand beëindigd. Daarmee wordt beoogd het pand aan drugscriminaliteit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Sluiting kan noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging in een kwetsbare wijk. [6]
8.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting van de woning noodzakelijk is. De burgemeester had niet met een minder ingrijpend middel hoeven volstaan. De burgemeester heeft daar terecht bij in aanmerking genomen dat in de woning naast softdrugs ook een grote hoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Daarnaast zijn in de woning verpakkingsmaterialen, zoals gripzakjes en kleine envelopjes, aangetroffen. Deze materialen duiden op drugshandel. De burgemeester heeft het gegeven dat de woning gelegen is in de voor drugshandel kwetsbare wijk Kalsdonk ook mogen betrekken in zijn afweging. Verzoeker heeft alleen gesteld, maar niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd, dat geen sprake was van handel in en/of verkoop en overlast van drugs. Hoewel verzoeker heeft aangevoerd dat hij de drugs voor eigen gebruik in huis had en ook heeft toegelicht hoe zijn gebruik eruitzag, maakt deze toelichting niet voldoende aannemelijk dat de drugs niet voor handel bestemd waren. Ook heeft verzoeker gesteld dat er geen overlast is ondervonden van de aangetroffen drugs en dat de loop naar zijn woning niet aannemelijk is gemaakt. De voorzieningenrechter acht echter aannemelijk dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, mede gelet op het feit dat de politie, zo blijkt uit de bestuurlijke rapportage, een melding over de aanwezigheid van en handel in drugs in de woning heeft ontvangen. Daarnaast duidt de combinatie van de grote hoeveelheid hennep en pillen op drugshandel.
8.7.
Van een zichtbare tijdelijke sluiting gaat, zoals de burgemeester schrijft in het bestreden besluit – een signaalfunctie uit die naast een preventieve werking ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Aan drugscriminelen wordt immers het signaal afgegeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Voor drugsgebruikers en -criminelen wordt duidelijk dat in of bij de woning geen drugs aanwezig zijn en er dus niets meer te halen valt. Aan buurtbewoners wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen. Voornoemde doelstellingen kunnen niet worden bereikt als de tijdelijke sluiting geen doorgang kan vinden. De burgemeester stelt terecht dat een minder ingrijpende maatregel de sluiting daarom niet kan vervangen.
Evenwichtigheid van de sluiting
8.8.
Tenslotte is de vraag of sluiting van de woning evenwichtig is. Verschillende omstandigheden zijn daarbij van belang, zoals de mate waarin drugshandel aan verzoeker als bewoner kan worden verweten. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker als bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [7]
8.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester sluiting als maatregel evenwichtig heeft kunnen achten. Verzoeker is volgens de BRP als enig bewoner woonachtig op het adres. Als hoofdbewoner is verzoeker verantwoordelijk voor dat wat in de woning gebeurt. Verzoeker heeft ook erkend dat de drugs van hem zijn. Verzoeker is daarom overtreder. Voor wat betreft de duur van de sluiting van drie maanden is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft uitgelegd waarom in verzoekers specifieke geval afwijking van de beleidsregels niet gerechtvaardigd zou zijn. De voorzieningenrechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
8.10.
De burgemeester moet de nadelige gevolgen van sluiting van de woning die verzoeker stelt te zullen ondervinden meewegen in zijn besluit tot sluiting. Verzoeker heeft geen zienswijze tegen de voorgenomen sluiting ingediend, omdat hij het voornemen niet had ontvangen. De persoonlijke (medische) omstandigheden van verzoeker waren, zoals de gemachtigde van de burgemeester ter zitting heeft verteld, niet bij de burgemeester bekend. De burgemeester heeft deze omstandigheden dus ook niet meegewogen in zijn belangenafweging, terwijl de voorzieningenrechter van oordeel is dat deze omstandigheden daarin wel een rol hadden moeten spelen. Verzoeker heeft, zowel in ingediende stukken als ter zitting, uitgebreid toegelicht dat hij chronische pijn heeft. Deze pijn is veroorzaakt door het bedrijfsongeval dat hij heeft meegemaakt. Daarbij komt dat verzoeker een verstandelijke beperking heeft en in die zin kan worden aangemerkt als kwetsbaar persoon. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester aangegeven dat bij de toepassing van de beleidsregels uitgegaan wordt van een zelfredzame burger. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester niet van die standaard uit kon gaan, gelet op de omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker, in verband met zijn verstandelijke beperking, wordt begeleid door een medewerker van [stichting] en door zijn ouders. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester ook toegelicht dat er geen sprake was van een omstandigheid die volgens de burgemeester noopte tot afwijking van de beleidsregels voor wat betreft de duur, omdat er geen sprake is van een unieke binding tussen bewoner en woning. Hoewel het klopt dat daarvan in verzoekers geval geen sprake is, had de burgemeester op basis van de eerder genoemde omstandigheden (ook) tot afwijking van de beleidsregels kunnen besluiten. De burgemeester heeft zijn keuze om dat niet te doen onvoldoende onderbouwd.
8.11.
De voorzieningenrechter acht een sluiting voor de duur van drie maanden daarom onvoldoende gemotiveerd en vooralsnog onvoldoende evenwichtig. Alhoewel de burgemeester dit gebrek mogelijk kan repareren in het nog te nemen besluit op bezwaar, ziet de voorzieningenrechter daarin op dit moment wel aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bij die voorlopige voorziening laat de voorzieningenrechter meewegen dat de burgemeester naar zijn oordeel bevoegd is tot sluiting van verzoekers woning en ook in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Dat leidt de voorzieningenrechter tot de navolgende voorziening.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter schorst het besluit van de burgemeester, waarbij verzoekers woning voor een periode van drie maanden wordt gesloten,
voor zover die sluiting de duur van 1 maand overschrijdt.Deze schorsing duurt voort tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar.
9.1.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om ambtshalve een begunstigingstermijn te bepalen, aangezien de burgemeester ter zitting heeft toegezegd in onderling overleg met verzoeker een redelijke ingangsdatum voor de sluiting te zullen bepalen.
9.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Indien aan verzoeker (inmiddels) een toevoeging is verleend, moet de burgemeester deze vergoeding betalen aan de gemachtigde van verzoeker.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit, voor zover dat de duur van één maand overschrijdt, tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker, of indien een toevoeging is verleend aan zijn gemachtigde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 20 juni 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84 van de Awb
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Opiumwet
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.
Artikel 3 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.
Artikel 13b van de Opiumwet
1.
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a.
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b.
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2
Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
Damoclesbeleid [district] 2020 (beleidsregels)
Artikel 2 van de beleidsregels
Definitie drugshandel
In artikel 13b Opiumwet wordt – evenals in deze beleidsregel – onder drugshandel verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van soft- en/of harddrugs. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat artikel 13b lid 1 Opiumwet ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn. Het is hierbij niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van drugs heeft geleid tot een verstoring van de openbare orde. De hoeveelheid van de aanwezige drugs kan indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en dat artikel 13b lid 1 van de Opiumwet van toepassing is. Dit is het geval als de hoeveelheid aangetroffen drugs hoger is dan de hoeveelheid die voor eigen gebruik (gebruikershoeveelheid) wordt aangemerkt. Deze hoeveelheid wordt ook wel ‘handelshoeveelheid’ genoemd.
Om de handelshoeveelheid te bepalen, wordt aangesloten bij de aanwijzing Opiumwet van het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie. Bij de volgende aantallen is er sprake van een handelshoeveelheid:
Softdrugs
  • Hennepproducten: Bij een hoeveelheid van meer dan 5 planten wordt in beginsel aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Tevens wordt meer dan 5 gram als handelshoeveelheid gehanteerd;
  • Paddo’s: Onder een handelshoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram gedroogde paddo’s en/of 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s.
Harddrugs
  • Er is sprake van een handelshoeveelheid als er sprake is van een aangetroffen hoeveelheid van meer dan 0,5 gram (bijvoorbeeld als er sprake is van meer dan één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet);
  • Een eenheid van meer dan 5 ml GHB.
Grotere hoeveelheden dan hierboven genoemd wijzen er op dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Ook wanneer geen hoeveelheid drugs wordt aangetroffen kan uit andere feiten en omstandigheden blijken dat er sprake is van drugshandel op grond waarvan tot sluiting kan worden overgegaan.
Artikel 5.2 van de beleidsregels
Woningen en bijbehorende erven
Harddrugs
Indien zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 13b lid 1 onder a dan wel artikel 13b lid 1 onder b Opiumwet, neemt de burgemeester de volgende maatregelen:
1e overtreding
Handelshoeveelheid
Sluiting voor 3 maanden
Voorbereidingshandelingen
Sluiting voor 2 maanden
2e overtreding
Handelshoeveelheid
Sluiting voor 6 maanden
Voorbereidingshandelingen
Sluiting voor 3 maanden
3e overtreding
Handelshoeveelheid
Sluiting voor 12 maanden
Voorbereidingshandelingen
Sluiting voor 6 maanden
Bijzondere omstandigheden
Bij een overtreding van artikel 13b Opiumwet kan sprake zijn van verzwarende dan wel verlichtende omstandigheden waardoor een langere/kortere sluitingstermijn wordt gehanteerd.
Artikel 6 van de beleidsregels
Samenloop
Indien er sprake is van handel in zowel soft- als harddrugs, wordt de sanctie opgelegd die geldt bij de constatering van handel in harddrugs.
Artikel 10 van de beleidsregels
Afwijkingsbevoegdheid
In beginsel wordt er overeenkomstig de bovenstaande beleidsregels besloten. De burgemeester kan echter op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het onderhavige beleid. Deze afwijkingsbevoegdheid is geregeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Een besluit waarbij van deze beleidsregels wordt afgeweken wordt aanvullend gemotiveerd.

Voetnoten

1.Zie onder meer ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2799, r.o. 3.1 en ABRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2540, r.o. 5.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4091, r.o. 1.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3385, r.o. 6.2.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, r.o. 4.1.2.
5.Zie ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
6.Zie ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.1.
7.Zie ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.3.