ECLI:NL:RBZWB:2024:4209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/02/422933/ HA RK 24-95
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Breeman
  • De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 13 juni 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.H. Weermeijer. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 30 mei 2024, waar de rechter, mr. Vriends, de zaak inhoudelijk wilde bespreken, ondanks het verzoek van de gemachtigde om aanhouding in afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De gemachtigde vreesde dat de rechterlijke beslissing zou leiden tot een schijn van partijdigheid, omdat de rechter de zaak wilde behandelen voordat het hoger beroep was afgewacht.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. De kamer heeft geconcludeerd dat de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek aan te houden een procesbeslissing is, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan geven. De wrakingskamer heeft geen zwaarwegende aanwijzingen gevonden voor vooringenomenheid van de rechter en heeft het verzoek tot wraking daarom kennelijk ongegrond verklaard.

De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/422933 / HA RK 24-95
beslissing van 13 juni 2024 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoekster] ,
verder te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier met nummer BRE AWB 23/925 en BRE 23/501 AKW;
  • het proces-verbaal van de zitting van 30 mei 2024 waar tijdens de behandeling door de gemachtigde van verzoekster een wrakingsverzoek is gedaan;
  • het e-mailbericht van 30 mei 2024 van mr. Vriends, hierna te noemen de rechter, waarin zij kenbaar heeft gemaakt niet in het wrakingsverzoek te berusten.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer BRE AWB 23/925 en BRE 23/501 AKW.
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
De gemachtigde van verzoekster heeft op de zitting van 30 mei 2024 aangevoerd dat zij het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) af wil wachten in een eerdere uitspraak van verzoekster en heeft daarom om aanhouding verzocht. De gemachtigde heeft een wrakingsverzoek gedaan nadat de rechter kenbaar heeft gemaakt de zaak inhoudelijk te willen bespreken en daarna te beoordelen of de zaak moet worden aangehouden in afwachting van de uitspraak van de CRvB. In het proces-verbaal van de zitting van
30 mei 2024 is het volgende opgenomen:
“Gemachtigde eiseres
Dan wil ik graag een verzoek tot wraking doen. Ik weet na bijna 40 jaar goed wat de risico’s zijn van hoger beroep. Ik wil het hoger beroep afwachten.
Rechtbank
Wat is de wrakingsgrond? Omdat ik nu nog niet wil beslissen op aanhoudingsverzoek?
Gemachtigde eiseres
Omdat ik de zaak nu niet behandeld wil hebben omdat risico bestaat dat de feiten die nu besproken zullen worden anders zullen zijn na de uitspraak van de CRvB.”
3.2.
De wrakingskamer begrijpt uit het proces-verbaal van 30 mei 2024 dat verzoekster aanvoert dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter is gewekt doordat de rechter de zaak na het gedane aanhoudingsverzoek alsnog inhoudelijk wil bespreken en zij pas daarna zal beslissen op het aanhoudingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekster aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekster geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om het door verzoekster gedane aanhoudingsverzoek aan te houden, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoekster onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoekster vooringenomen is of dat haar vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.
4.6.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer BRE AWB 23/925 en BRE 23/501 AKW wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 13 juni 2024 door mr. Peters, mr. Breeman en mr. De Graaf en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.