Op 13 juni 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.H. Weermeijer. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 30 mei 2024, waar de rechter, mr. Vriends, de zaak inhoudelijk wilde bespreken, ondanks het verzoek van de gemachtigde om aanhouding in afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De gemachtigde vreesde dat de rechterlijke beslissing zou leiden tot een schijn van partijdigheid, omdat de rechter de zaak wilde behandelen voordat het hoger beroep was afgewacht.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. De kamer heeft geconcludeerd dat de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek aan te houden een procesbeslissing is, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan geven. De wrakingskamer heeft geen zwaarwegende aanwijzingen gevonden voor vooringenomenheid van de rechter en heeft het verzoek tot wraking daarom kennelijk ongegrond verklaard.
De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.