ECLI:NL:RBZWB:2024:4203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
02-213768-23 en 09-166812-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op een juwelier met medeplegen en deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 augustus 2023 samen met een mededader een juwelier in Goes heeft overvallen. De verdachte heeft tijdens de overval met een moker verschillende vitrines ingeslagen en horloges gestolen, terwijl de mededader de eigenaar van de juwelier met een mes bedreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De verdachte heeft het feit bekend, maar de verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de bedreigingen die door de mededader zijn gepleegd.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van drie jaar afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan gedragsinterventies.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partijen, waaronder de juwelier en een medewerker, schadevergoeding toegewezen voor zowel immateriële als materiële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade en dat de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft ook een beslag gelegd op een in beslag genomen gsm die gebruikt is bij de voorbereiding van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-213768-23 en 09-166812-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , [locatie] , te [plaats] ,
raadsman mr. R. Heemskerk, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met iemand anders een juwelier heeft overvallen en daarbij horloges heeft buitgemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit zoals ten laste gelegd heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het feit bekend. De verdediging heeft naar voren gebracht dat de vraag is of verdachte ook verantwoordelijk gehouden kan worden voor de door de mededader gepleegde bedreigingen van de aangevers.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met een mededader de overval op [juwelier] heeft gepleegd. Op de dag van de overval is afgesproken wie wat zou doen. Verdachte zou de vitrines inslaan met een moker en horloges pakken, en de mededader zou mensen op afstand houden. Er is volgens verdachte niet over gesproken hoe de mededader dat zou doen. Verdachte wist niet dat de mededader een mes bij zich had; hij zag dit pas toen ze in de juwelierszaak waren, aldus verdachte, en kon toen niet meer terug.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij overvallen als hier aan de orde wapens worden gebruikt ter afdreiging. Het was voor verdachte en de mededader onbekend wie en hoeveel personen zich in de juwelierszaak zouden bevinden op het moment dat zij de overval zouden plegen. De kans dat de mededader een wapen zou meenemen voor de uitvoering van zijn rol in de overval was daarom aanmerkelijk. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte ervan uitging dat de mededader zonder enig wapen en alleen – verdachte zou zich immers bezig houden met de diefstal van de horloges – een onbekend aantal personen in de zaak op afstand zou houden. Door toch samen met de mededader de overval te plegen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze mededader met een wapen zou dreigen om mensen op afstand te houden.
Het medeplegen omvat daarom naar het oordeel van de rechtbank ook de bedreiging van de aangevers.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 augustus 2023 te Goes
tezamen en in vereniging met een ander,
een aantal horloges, die aan
[juwelier] , toebehoorden heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
en die weg te nemen goederen onder hun bereik
hebben gebracht door middel van braak,
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en C. [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk
te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een mes,
dreigend zwaaiende en/of
stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die
[slachtoffer 2] en door met een (opgeheven) hamer/moker dreigend in de
richting van die [slachtoffer 1] te lopen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, en daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat in de eis van de officier van justitie geen ruimte is voor begeleiding, terwijl dat door de reclassering wel is geadviseerd. De verdediging heeft daarom verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Indien de rechtbank dit verzoek niet volgt kunnen voorwaarden als geadviseerd gesteld worden in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling. Oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel heeft daarom geen meerwaarde.
Voorts is verzocht in de strafmaat geen rekening te houden met de door de mededader gepleegde bedreigingen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een mededader een overval op een juwelier gepleegd. Daarbij heeft verdachte met een moker verschillende glazen vitrines kapotgeslagen en daaruit horloges gepakt. De mededader hield de eigenaar van de zaak, die zich niet onbetuigd liet, op afstand door te dreigen met een mes. Gaande de overval bedreigde de mededader ook nog een medewerker van de winkel tegenover de juwelier, die met zijn telefoon de overval aan het filmen was. Bij de vlucht heeft verdachte de eigenaar van de juwelier bedreigd met de moker.
Aan de overval ging enige voorbereiding vooraf. Verdachte moest van Den Haag naar Goes komen, er waren helmen en een scooter geregeld en een adres waar zij voor en na de overval terecht konden. Ook was besproken wie wat zou doen tijdens de overval, en hadden de verdachten voor de benodigde tassen en wapens gezorgd.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder voor diefstal en het plegen van geweld met justitie in aanraking is geweest. Hij is veroordeeld wegens het plegen van woninginbraken en een mishandeling, in respectievelijk 2019 en 2021. Beide keren is onder meer een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld. Deze bijzondere voorwaarden betroffen onder andere toezicht van de jeugdreclassering, het meewerken aan begeleiding door een andere instelling, ambulante behandeling en een gedragsinterventie. Van deze straffen en begeleidings- en hulptrajecten is kennelijk een onvoldoende preventieve werking uitgegaan. De rechtbank zal hiermee in de bepaling van de strafmaat rekening houden.
Reclassering Nederland heeft in het adviesrapport van 22 februari 2024 naar voren gebracht dat risicoverhogende factoren kunnen zijn gelegen in de leefgebieden sociaal netwerk, financiën en het psychosociaal functioneren. Bij dat laatste moet worden gedacht aan het maken van verkeerde keuzes en onvoldoende nadenken over zijn handelen en de gevolgen daarvan. Er is sprake van een lopend jeugdreclasseringstoezicht, maar de tot nu toe ingezette interventies hebben niet geleid tot een blijvende gedragsverandering. De beperkte leerbaarheid van verdachte kan hierbij een rol spelen.
De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij de reclassering;
  • Gedragsinterventie: cognitieve vaardigheden;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Dagbesteding: (on)betaald werk en/of school;
  • Andere voorwaarden het gedrag betreffende: meewerken aan begeleiding en hulp bij praktische zaken zoals financiën, te bepalen door de reclassering. Indien tijdens het toezicht blijkt dat andere interventies nodig zijn om de sociaal-maatschappelijke situatie van verdachte te verbeteren, is hij verplicht om hieraan zijn medewerking te verlenen.
Het advies over bijzondere voorwaarden is in overleg met de toezichthouder van de jeugdreclasseringsinstantie opgesteld.
De ernst van het feit rechtvaardigt een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank zal gelet op het reclasseringsadvies een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Uit het rapport volgt immers dat onder meer het maken van verkeerde keuzes en onvoldoende nadenken over de gevolgen van zijn handelen eraan hebben bijgedragen dat verdachte tot het plegen van het feit is gekomen. De rechtbank ziet daarom de noodzaak van de geadviseerde bijzondere voorwaarden om, ondanks de beperkte leerbaarheid van verdachte, het recidiverisico zo veel mogelijk te reduceren.
De rechtbank ziet geen grond om in de strafmaat de door de medeverdachte gepleegde bedreigingen buiten beschouwing te laten. Er is sprake van medeplegen, waarbij zowel verdachte als de mededader met de door hen meegenomen wapens hebben gedreigd, en waarbij verdachte ook nog de vitrines kapot heeft geslagen. De bedreiging met geweld is gepleegd om het slagen van de overval mogelijk te maken, zodat zij allebei profijt hadden van de bedreiging met geweld. In de strafmaat heeft de rechtbank daar dan ook rekening mee gehouden.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Zij zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden stellen.
Gelet hierop en op het strafblad van verdachte ziet de rechtbank geen noodzaak voor het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
Hij heeft een vordering ingediend voor persoonlijk geleden immateriële schade ter hoogte van € 1.600,-.
Als vertegenwoordiger van de rechtspersoon [juwelier] heeft hij een schadevergoeding voor geleden materiële schade ingediend ter hoogte van € 13.500,-, betreffende het eigen risico dat betaald moest worden aan de verzekeraar.
De verdediging heeft de vordering betreffende immateriële schade niet betwist.
Ten aanzien van de vordering aangaande materiële schade is door de verdediging aangevoerd dat uit de voorwaarden van de verzekering naar voren komt dat indien schade wordt geclaimd voor inventaris en handelsvoorraad éénmalig het hoogste eigen risico zou gelden. Het eigen risico voor handelsvoorraad betreft € 12.500,- en voor inventaris
€ 1.000,-. De verdediging heeft daarom verzocht om bij toewijzing van de vordering het bedrag te verlagen naar € 12.500,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Nu de vordering betreffende immateriële schade niet is betwist, zal de rechtbank deze in zijn geheel toewijzen, inclusief wettelijke rente. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering betreffende materiële schade dat uit het schadeformulier en de stukken ter onderbouwing daarvan naar voren komt dat de schade in het expertiserapport is berekend op € 26.127,36, en dat aan de benadeelde partij is uitgekeerd een bedrag van € 12.627,36. Dat houdt in dat door de benadeelde partij € 13.500,- aan eigen risico is betaald, zoals ook is gevorderd. Dit bedrag is door de benadeelde partij betaald in verband met de materiële schade die het bewezenverklaarde feit heeft veroorzaakt. De benadeelde partij is in onderhavige situatie niet gehouden vergoeding van zijn schade te claimen onder de verzekering, ook niet als blijkt dat de verzekeraar meer had moeten uitkeren dan het geval is geweest. De schade is immers in de eerste plaats ontstaan door het handelen van verdachte. Deze schade kan daarom naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als rechtstreekse schade.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank daarom in zijn geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort. Het voorwerp is gebruikt bij de voorbereiding van het bewezenverklaarde feit en zal daarom verbeurd worden verklaard.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 30 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 9 september 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Nu de feitelijke tenuitvoerlegging van die straf zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien heeft bereikt en nu deze niet meer in aanmerking komt voor het ondergaan van jeugddetentie, dient deze straf te worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland te Middelburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht; de reclassering zal contact met hem opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa+, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald of onbetaald werk en/of school, met een vaste structuur. Zo nodig met hulp van een daartoe aangewezen organisatie, dit ter beoordeling van de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen van die organisatie;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding en hulp bij praktische zaken zoals financiën, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen van die organisatie. Indien tijdens het toezicht blijkt dat andere interventies nodig zijn om de sociaal-maatschappelijke situatie van verdachte te verbeteren, is hij verplicht om hieraan zijn medewerking te verlenen;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK GSM, zwart, merk Apple, beslagnummer G2641424;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 9 september 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 09-166812-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
30 ( dertig) dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden
vervangendoor
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 1.600,- (duizendzeshonderd euro), aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 1.600,- (duizendzeshonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 26 (zesentwintig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[juwelier]van
€ 13.500,- (dertienduizendvijfhonderd euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [juwelier] € 13.500,- (dertienduizendvijfhonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 102 (honderdtwee) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juni 2024.
Mr. M.E. de Boer en de griffier zijn niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.

12.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 augustus 2023 te Goes
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een aantal horloges, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[juwelier] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp dreigend zwaaiende en/of
stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die
[slachtoffer 2] en/of door met een (opgeheven) hamer/moker dreigend in de
richting van die [slachtoffer 1] te lopen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 3
Wetboek van Strafrecht )