ECLI:NL:RBZWB:2024:4196

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
02-271383-20, 02-257006-21 en 02-047638-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, dwang en vervalsing van geschriften

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1982, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn levensgezel, dwang en het opzettelijk gebruikmaken van vervalste geschriften. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van drie parketnummers: 02/271383-20, 02/257006-21 en 02/047638-20. De tenlastelegging omvatte mishandeling op verschillende tijdstippen, waarbij de verdachte zijn levensgezel heeft geslagen en geduwd, en haar heeft gedwongen om aangiftes in te trekken en haar woning te verkopen. De officier van justitie heeft wettig en overtuigend bewijs gepresenteerd, maar de verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent zijn en dat er geen dwang in de zin van het Wetboek van Strafrecht zou zijn geweest. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar aangemerkt en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 52 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/271383-20, 02/257006-21 en 02/047638-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak met parketnummer 02/271383-20 en de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02/047638-20) naar deze kamer verwezen. Deze zaak is op de zitting van 23 februari 2022 gevoegd met de zaak met parketnummer 02/257006-21.
De zaken en de vordering tot tenuitvoerlegging zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(02/271383-20)
zich op 27 oktober 2020 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] ;
(02/257006-21)
1. zich in de periode van 15 mei 2021 tot 14 augustus 2021, althans op 8 juni 2021, schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] ;
2. in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 oktober 2021 door mishandeling en bedreigingen [slachtoffer] heeft gedwongen haar aangiftes in te trekken, haar verklaringen bij te stellen, haar woning te verkopen, geld op te nemen en aan hem af te geven, mee te gaan op vakantie en afbeeldingen en geluidsopnames van haar telefoon te verwijderen;
3. in de periode van 1 december 2020 tot en met 15 november 2021 samen met een ander of anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van de ten laste gelegde dwang acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft gedwongen tot het intrekken van aangiftes dan wel het bijstellen van verklaringen en tot de verkoop van haar woning. Volgens haar kan de dwang ten aanzien van de vakantie naar Turkije, het opnemen van geld en het verwijderen van afbeeldingen en geluidsopnames van de telefoon van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte van deze onderdelen moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feiten 2 en 3 (parketnummer 02/257006-21) en verzoekt verdachte van die feiten vrij te spreken. Zij voert aan dat de beoordeling van het dossier en van deze feiten moet plaatsvinden op basis van de verklaring van [slachtoffer] afgelegd bij de rechter-commissaris op 17 oktober 2023, welke verklaring volgens de verdediging authentiek is. Ten aanzien van de waardering van de andere verklaringen van [slachtoffer] is voorzichtigheid geboden. Er is geen sprake van dwang in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 3 voert zij aan dat verdachte geen rol heeft gehad in het aanpassen van de geschriften.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandelingen refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
(02/271383-20) en (02/257006-21)
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] meerdere verklaringen heeft afgelegd, die verschillende inconsistenties bevatten. Gelet op de objectieve bewijsmiddelen in het dossier die de aangiftes van [slachtoffer] ondersteunen, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om die aangiftes, die [slachtoffer] telkens vlak na de volgens haar plaatsgevonden feiten heeft gedaan, als niet geloofwaardig te beschouwen. De rechtbank merkt de aangiftes van [slachtoffer] die vlak na de incidenten zijn gedaan dan ook aan als betrouwbaar, zodat deze voor het bewijs worden gebruikt.
(02/271383-20)
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] , het proces-verbaal van [verbalisant] die letsel bij [slachtoffer] heeft waargenomen, en daarnaast de verklaring van verdachte zelf dat er sprake is geweest van ruzie tussen hem en [slachtoffer] en dat hij haar heeft geduwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , die toen zijn levensgezel was.
(02/257006-21)
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode tweemaal schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier onvoldoende dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode de levensgezel van verdachte was, zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] heeft verzocht haar woning te verkopen. Om te zorgen dat [slachtoffer] tot deze gedraging zou overgaan, heeft hij meerdere malen geweldshandelingen toegepast, door haar te slaan, te stompen, te duwen en haar aan de haren te trekken. Dwang in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht kan in zoverre dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij meermalen een zodanige fysieke druk op [slachtoffer] uitgeoefend dat zij ook daadwerkelijk is overgegaan tot het verrichten van handelingen met betrekking tot de verkoop van haar woning.
De rechtbank acht het overige ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, omdat de dwang in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht in dat kader onvoldoende is komen vast te staan. Zij zal verdachte dan ook van het overige ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de facturen en offertes met de bijbehorende nummers, zoals deze in de tenlastelegging zijn opgenomen, en die in het papieren archief van [bedrijf 1] zijn opgeslagen en teruggevonden, de originele stukken betreffen en digitaal zijn vervalst door de gegevens van [bedrijf 2] laatstelijk op 16 december 2019 te wijzigen in de gegevens van verdachte.
Op basis van het voorgaande, de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte wist dat de facturen en offertes die hij als bewijsstukken bij een door hem aangespannen civiele procedure bij de kantonrechter en bij een door hem gedane aangifte bij de politie had gevoegd, waren vervalst. Dat de facturen volgens verdachte in zijn bezit waren omdat deze (ook) op zijn naam naar hem waren gestuurd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarvoor is van belang de verklaring namens [bedrijf 1] dat de facturen naar [bedrijf 2] zijn verzonden en ook door hem zijn betaald en dus niet door verdachte zoals op de facturen staat die verdachte in zijn bezit heeft. De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat identieke facturen, met dezelfde factuurnummers en dezelfde verschuldigde bedragen, naar verschillende geadresseerden zijn gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben en gebruikmaken van vervalste geschriften, zoals onder feit 3 ten laste is gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat hij dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd en zal hem dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(02/271383-20)
op 27 oktober 2020 te [plaats] zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op haar oor en/of gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen en/of tegen het lichaam en/of het hoofd te duwen en/of (daarbij) ten val te brengen en/of door de haren van die [slachtoffer] vast te pakken en/of aan de haren van die
[slachtoffer] te trekken;
(02/257006-21)
1.
op tijdstippen in de periode van 15 mei 2021 tot 14 augustus 2021, te [plaats] ,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (krachtig en gewelddadig) (telkens) in het gezicht en/of op overige delen van het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 oktober 2021, te [plaats] ,
(telkens) [slachtoffer] , door geweld gericht tegen die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het verkopen van haar woning, door:
- die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of aan de haren te trekken;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 december 2020 tot en met 15 november 2021, te [plaats] , telkens opzettelijk vervalste geschriften voorhanden heeft gehad en telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften, terwijl hij wist dat die
geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, immers heeft verdachte
1. vervalste facturen met de kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] en [kenmerk 3] en [kenmerk 4] en
2. vervalste offertes met de kenmerken [kenmerk 5] en [kenmerk 6]
,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
als bewijsstukken gevoegd in een door hem, verdachte, aangespannen civiele procedure bij de
kantonrechter en als bewijsstukken gevoegd bij een door hem, verdachte
,gedane aangifte bij de politie (kenmerk PL2000-2021259472-2)
en bestaande die vervalsing daarin dat op die facturen en offertes niet overeenkomstig de waarheid hij, verdachte, als opdrachtgever en ontvanger en klant en geadresseerde staat
vermeld en staat vermeld dat hij, verdachte, deze facturen heeft voldaan
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij haar strafeis ten aanzien van de geweldsdelicten uit van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Zij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 52 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat mee te wegen dat verdachte in de afgelopen twee jaar heeft gedaan wat van hem werd verwacht. Hij heeft aan zichzelf gewerkt en heeft zijn doelen behaald, zodat er voor de reclassering geen taak meer is weggelegd. Dit blijkt ook uit het rapport van de reclassering van 29 mei 2024. Verdachte heeft al een behoorlijke periode in voorlopige hechtenis gezeten, dat voor hem een zware periode is geweest. De verdediging geeft de rechtbank dan ook in overweging mee om aan verdachte een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. In het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ziet zij geen toegevoegde waarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , zowel tijdens als na de relatie met haar. Hoewel er na de eerste mishandeling geen sprake meer was van een relatie, betreffen de mishandelingen die na de relatiebreuk hebben plaatsgevonden, wel huiselijk geweld, namelijk geweld dat heeft plaatsgevonden in het kader van de omgang, omdat zij samen kinderen hebben. Daarnaast heeft hij zich jegens haar schuldig gemaakt aan dwang.
Door de mishandelingen heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt dat de mishandelingen, maar ook de dwang impact hebben gehad op [slachtoffer] en bij haar gevoelens van angst hebben veroorzaakt. Verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen.
Tot slot heeft hij zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van vervalste geschriften door deze als bewijsstukken te voegen in een door hem aangespannen civiele procedure bij de kantonrechter en te voegen bij een door hem gedane aangifte bij de politie.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 19 april 2024, waaruit blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest voor geweldsdelicten, waaronder in 2020 voor zware mishandeling van zijn partner ( [slachtoffer] ). Hiervoor is hij op 27 mei 2020 veroordeeld. Aan deze veroordeling was een proeftijd gekoppeld die van
11 juni 2020 tot 10 juni 2022 liep. De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd ten tijde van die lopende proeftijd. Verdachte is desondanks weer de fout ingegaan.
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting ook het over verdachte opgemaakte rapport van de psycholoog van 19 maart 2022 en het rapport van de psychiater van 10 november 2022. Uit beide rapporten blijkt dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, meer specifiek een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en psychopathische trekken. Gelet op het structurele karakter van de geconstateerde problematiek was hiervan volgens beide deskundigen ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast is denkbaar dat verdachte door de geconstateerde problematiek minder dan de gemiddelde mens in staat was zijn impulsen te reguleren, waardoor de ten laste gelegde geweldsdelicten hem in verminderde mate toe te rekenen zouden kunnen zijn. Het gebruikmaken van vervalste geschriften betreft een bewuste actie, waardoor het minder aannemelijk is om dat feit in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
Volgens de psycholoog is het klinisch oordeel dat het recidiverisico hoog is en volgens de psychiater is het klinisch oordeel dat er bij verdachte een matig risico op delictrecidive bestaat als hem een passende behandeling en begeleiding kan worden geboden. Als het daaraan ontbreekt, dan stijgt het recidiverisico naar matig tot hoog.
Een reclasseringstoezicht kan volgens de psycholoog worden gerealiseerd met opgelegde voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij gelet op de complexiteit en het verloop van het eerdere toezicht, kan worden gedacht aan een toezicht voor de maximale duur van drie jaar, waarbij ook zou kunnen worden overwogen om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Voor wat betreft het juridische kader, waarbinnen een op verandering gerichte psychotherapeutische behandeling zou kunnen worden geboden, gaat de gedachte van de psychiater uit naar een voorwaardelijke straf dan wel een voorwaardelijk strafdeel met een zo lang mogelijke proeftijd en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet gedragen naar de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling en begeleiding binnen de forensische zorg van Emergis of een andere, soortgelijke behandelinstelling. Een behandeling binnen het kader van bijzondere voorwaarden wordt door de psychiater passender geacht dan een behandeling binnen het kader van een terbeschikkingstelling.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank de conclusies van de psycholoog en de psychiater met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor wat betreft de geweldsdelicten – waaronder ook de bewezenverklaarde dwang – over.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 29 mei 2024, waarin is geconcludeerd dat er bij verdachte in totaal sinds bijna vier jaar sprake is van reclasseringstoezicht. In de afgelopen periode zijn de voorwaarden met betrekking tot het contact- en locatieverbod beëindigd. In het kader van zijn veroordeling in 2020 wegens zware mishandeling heeft hij een behandeling doorlopen en had hij reclasseringstoezicht. Hij heeft zich goed aan de voorwaarden van het reclasseringstoezicht en de behandeling gehouden, zodat het risico op onttrekking aan voorwaarden als laag wordt ingeschat.
De behandeling is inmiddels afgerond, alle doelen lijken te zijn behaald en er is weer contact tussen verdachte en zijn ex-partner in het kader van co-ouderschap. De reclassering heeft geen zorgelijke signalen ontvangen over dit contact. Gelet op het huidige contact tussen verdachte en zijn ex-partner lijkt een mogelijke nieuwe escalatie niet voor de hand te liggen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Zij acht interventies of toezicht niet nodig.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij zal dan ook aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van het voorarrest waarvan 52 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar opleggen. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf benadrukt de ernst van de feiten en vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 27 mei 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie gelet op het tijdsverloop gevorderd dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het beter is om de zaak definitief af te sluiten. Een gevangenisstraf is niet wenselijk, daarom wordt de rechtbank in overweging meegegeven om de gevangenisstaf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank ziet geen reden om af te zien van tenuitvoerlegging of aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook toewijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 225, 284, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
(02/271383-20)
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
(02/257006-21)
feit 1: mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2: een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te
doen;
feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen
gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 240 (tweehonderdveertig) dagen, waarvan 52 (tweeënvijftig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf van
4 (vier) maanden, die bij vonnis d.d. 27 mei 2020 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/047638-20, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Voorlopige hechtenis
Heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. M.E. de Boer en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juni 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
(02/271383-20)
hij op of omstreeks 27 oktober 2020 te [plaats] zijn levensgezel, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen
haar oor en/of gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen en/of tegen het
lichaam en/of het hoofd te duwen en/of (daarbij) ten val te brengen en/of door de
haren van die [slachtoffer] vast te pakken en/of (met kracht) aan de haren van die
[slachtoffer] te trekken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
(02/257006-21)
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 mei
2021 tot 14 augustus 2021, althans op 8 juni 2021, te [plaats] , althans
in Nederland, (telkens) zijn levensgezel, althans een persoon, [slachtoffer]
, heeft mishandeld door die [slachtoffer] (krachtig en/of gewelddadig)
(telkens) in het gezicht en/of op overige delen van het hoofd en/of
lichaam te slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2016 tot en met 15 oktober 2021, te [plaats] , althans in Nederland,
(telkens) [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of
door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen
die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen
of te dulden, te weten het intrekken van aangiftes en/of het bijstellen van
verklaringen en/of het verkopen van haar woning en/of het opnemen en
vervolgens afgeven van 20.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld
en/of het meegaan op vakantie en/of het verwijderen van afbeeldingen
en/of geluidsopnames van haar telefoon, door:
- die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of aan de
haren te trekken en/of
- die [slachtoffer] aan te geven dat zij haar kinderen niet meer ziet als hij,
verdachte, vast komt te zitten, of instanties zich met de kinderen gaan
bemoeien, en/of
- die [slachtoffer] te controleren door haar te (laten) volgen om te zien waar
zij verblijft en/of die [slachtoffer] (veelvuldig) te bellen op haar werk en/of
door derden te benaderen om uitlatingen van [slachtoffer] te checken;
- die [slachtoffer] te zeggen en/of in woord en/of gebaar en/of door zijn,
verdachtes, (agressieve en/of bedreigende en/of intimiderende) manier
van handelen duidelijk maken (zakelijk weergegeven) dat als zij,
[slachtoffer] , niet doet wat hij, verdachte, wil, dat hij, verdachte, haar
kinderen mee zou nemen naar Turkije zodat zij ze nooit meer zou zien,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
december 2020 tot en met 15 november 2021, te [plaats] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, telkens opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) geschriften(en) heeft
afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad en/of telkens opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en),
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
geschrift(en) bestemd was/waren
voor gebruik als ware deze echt en onvervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
1. vervalste) facturen met de kenmerken [kenmerk 1] en/of [kenmerk 2]
en/of
[kenmerk 3] en/of [kenmerk 4] en/of
2. ( vervalste) offertes met de kenmerken [kenmerk 5] en/of [kenmerk 6] ;
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen,
als bewijsstukken gevoegd in een door hem, verdachte, aangespannen
civiele procedure bij de Kantonrechter en/of als bewijsstukken gevoegd
bij een door hem, verdachte gedane aangifte bij de politie (kenmerk
PL2000-2021259472-2)
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat op die facturen en/of
offertes niet overeenkomstig de waarheid hij, verdachte, als
opdrachtgever en/of ontvanger en/of klant en/of geadresseerde staat
vermeld en/of staat vermeld dat hij, verdachte, deze facturen heeft
voldaan;
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht )