Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
1. Wat zijn de feiten?
2. Wat is het wettelijk kader?
- de toename van de oppervlakte dierenverblijf voor de geitenhouderij was ingegeven vanuit een dierenwelzijnsconcept zonder toename van het aantal geiten die de geitenhouderij op 7 juli 2017 mag houden;
- het dierenwelzijnsconcept per aanwezige melkgeit ten minste 1,30 m² dierenverblijf hanteerde.
15 februari 2023 heeft GS echter meteen besloten tot weigering van de vvgb. De rechtbank stelt vast dat GS ten onrechte niet eerst een ontwerp weigering heeft vastgesteld.
geschiktis om het doel (beperken en voorkomen gezondheidsrisico’s) te bereiken. Volgens eiseres is sprake van oneigenlijk gebruik van dit middel van ruimtelijke ordening, omdat de ruimtelijke ordening niet is bedoeld om volksgezondheid te regelen. Daarnaast houdt het geitenmoratorium in dat de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor geiten niet mag worden uitgebreid. Volgens eiseres is echter onmogelijk om te betogen dat een vierkante meter aan bebouwing – los van het aantal te houden dieren – een verslechtering betekent voor de volksgezondheid. Dat volgt niet uit de VGO-rapporten die ten grondslag liggen aan het geitenmoratorium.
noodzaakontbreekt voor het geitenmoratorium en dat
evenwichtigis. Het
geschiktvoor het realiseren van het doel ‘de bescherming van de volksgezondheid’. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de ABRvS [14] heeft overwogen dat de rapporten VGO I, VGO II en VGO III in het planologische spoor voldoende grondslag bieden om toepassing te geven aan het voorzorgsbeginsel, omdat daarin is geconstateerd dat omwonenden van geitenhouderijen een verhoogd risico hebben op longontsteking. Weliswaar wordt nog verder onderzoek gedaan naar mogelijke verklaringen daarvoor (zoals fijnstof, endotoxinen, bacteriën, virussen, zoönoseverwekkers). Dat laat echter onverlet dat een consistente associatie is gevonden tussen wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en het zich voordoen van longontstekingen. Een verbod op het uitbreiden van geitenhouderijen waarborgt dat dit gezondheidsrisico niet verder toeneemt. Meer specifiek acht de rechtbank ook voldoende aannemelijk gemaakt dat een verbod in de vorm van ‘een verbod op een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor geiten’ geschikt is om voornoemd doel te bereiken. Uit de VGO-onderzoeken blijkt dat niet duidelijk is waardoor het verhoogd risico op een longontsteking wordt veroorzaakt. Gelet daarop kan niet worden uitgesloten dat het samenhangt met de oppervlakte dierenverblijf voor geiten. Eiseres heeft niet met objectieve of verifieerbare bewijsstukken (bijvoorbeeld Een expertiserapport) onderbouwd dat dit wel kan worden uitgesloten.
noodzakelijkkan worden geacht om te waarborgen dat de volksgezondheid niet verder verslechtert. In voornoemde rechtsoverweging heeft de ABRvS ook overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat het risico voor de volksgezondheid samenhangt met de oppervlakte dierenverblijf voor geiten.
onevenwichtigis, dat deze buiten toepassing moet worden gelaten. Van een permanente stop op geitenhouderijen is de rechtbank niet gebleken. Uit alle op het verbod betrekking hebbende stukken van de provincie blijkt dat het verbod tijdelijk is, namelijk in afwachting van nader onderzoek naar de oorzaak van de verhoogde kans op longontsteking in de omgeving van geitenhouderijen. Gelet op de VGO-rapporten heeft PS het belang van de volksgezondheid naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van de geitenhouderijen en heeft PS redelijkerwijs kunnen besluiten tot een geitenmoratorium. De redenen die PS hebben om het verbod op te nemen, doen zich nog steeds voor. De omstandigheid dat dit verbod inmiddels zeven jaar geldt, maakt het niet alleen al daarom onevenredig. Uit de regeling blijkt dat PS ook rekening heeft gehouden met de belangen van geitenhouderijen, door bestaande situaties te respecteren én door te voorzien in een afwijkingsmogelijkheid. De ABRvS [16] heeft overwogen dat gelet op de mogelijkheid om in individuele gevallen af te wijken van de geitenstop geen sprake is van een zodanig restrictieve regeling, dat de geitenstop om die reden buiten toepassing moet worden verklaard. Dat, naar eiseres stelt, tot nu toe geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om van het verbod af te wijken, maakt het verbod niet onevenredig. Voor de beantwoording van de vraag of het verbod op zichzelf evenredig is, acht de rechtbank alleen van belang dat er een mogelijkheid is om van het verbod af te wijken.
De beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om uiterlijk binnen zes maanden na de dag van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres van 15 november 2021 voor een omgevingsvergunning voor de wijziging van de geitenhouderij;
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.