ECLI:NL:RBZWB:2024:414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
BRE 23/2083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken machtiging

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/2083, waarin belanghebbende in beroep ging tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en een opgelegde boete. Het beroep was gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 17 februari 2023, die betrekking had op de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat belanghebbende geen machtiging heeft ingediend om namens een ander op te komen. Dit verzuim is niet tijdig hersteld, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om een machtiging te overleggen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat iemand die namens een ander beroep instelt, op verzoek van de rechtbank een machtiging moet indienen. In dit geval heeft de indiener van het beroepschrift, [belanghebbende sub 1], geen machtiging overgelegd voor [belanghebbende sub 2], ondanks dat hij aangaf dat hij zelf procedeert. De rechtbank heeft hem meerdere keren verzocht om dit verzuim te herstellen, maar er is geen machtiging of bewijs van een goederengemeenschap overgelegd. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de inhoudelijke beoordeling van het beroep niet plaatsvindt en het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 februari 2023. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022 met [aanslagnummer] F.01.2270 en de daarbij opgelegde boete.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat [belanghebbende sub 1] geen machtiging heeft ingediend en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Iemand die ook namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij ook namens die ander beroep mag instellen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. [2]
Is een machtiging overgelegd?
4. Het beroepschrift is ingediend door [belanghebbende sub 1] . Hij vermeldt daarin dat hij voor zichzelf in beroep komt. De uitspraak op bezwaar is echter gericht aan ‘ [belanghebbende] ’. Bij het beroepschrift is geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij ook gemachtigd is om het beroep in te stellen namens [belanghebbende sub 2] . De rechtbank heeft bij brieven van 4 april 2023, 12 mei 2023 en 19 juni 2023 [belanghebbende sub 1] verzocht om in ieder geval een machtiging te overleggen. Hierop heeft [belanghebbende sub 1] gereageerd dat hij een machtiging niet nodig acht omdat hij als betrokkene bij het samenwerkingsverband zelf procedeert.
5. De rechtbank heeft hem bij brief van 26 juli 2023 nogmaals verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen en om een machtiging te overleggen die is ondertekend door [belanghebbende sub 2] of documenten (zoals een uittreksel uit het kadaster) te overleggen waaruit volgt dat sprake is van een goederengemeenschap waarin [belanghebbende sub 1] deelgenoot is waardoor hij bevoegd is de gemeenschap te vertegenwoordigen.
6. [belanghebbende sub 1] heeft binnen die termijn een afschrift van zijn aangifte inkomstenbelasting overgelegd waarin staat dat [belanghebbende sub 2] zijn partner is. Er is echter geen machtiging ingediend, noch een bewijs dat [belanghebbende sub 1] deelgenoot is in een goederengemeenschap met [belanghebbende sub 2] .
Is het niet tijdig indienen van een machtiging verontschuldigbaar?
7. [belanghebbende sub 1] heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. In het afschrift van de aangifte inkomstenbelasting staat dat [belanghebbende sub 2] de partner is van [belanghebbende sub 1] , maar dat wil nog niet zeggen dat [belanghebbende sub 1] daarmee gemachtigd is om ook namens [belanghebbende sub 2] te mogen procederen. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.