ECLI:NL:RBZWB:2024:4128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
23/2900
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering intrekking omgevingsvergunning en handhaving geuroverlast

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg om de omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsruimte in te trekken en om handhavend op te treden tegen geuroverlast van een nabijgelegen bedrijf. De rechtbank heeft op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, die op 8 maart 2024 is behandeld. Eisers, wonende aan een bedrijventerrein, hebben herhaaldelijk verzocht om handhaving vanwege geurhinder van een autospuiterij. Het college heeft deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot het beroep van eisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de verzoeken terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning niet ingetrokken hoefde te worden, omdat de bouwwerkzaamheden weer waren hervat en de vergunninghouder had aangegeven dat de bouw binnen afzienbare tijd zou worden voortgezet. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen overtredingen zijn geconstateerd met betrekking tot de geuroverlast, aangezien het college meerdere controles heeft uitgevoerd en geen geurhinder heeft waargenomen. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid kon besluiten om de verzoeken van eisers af te wijzen.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de betrokken partijen, aangezien eisers geen griffierecht terugkrijgen en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangen. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Activiteitenbesluit milieubeheer, in haar beoordeling betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats] , eisers

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [bedrijf 1] B.V. uit [plaats] ( [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] uit [plaats] ( [bedrijf 2] ) (beide vertegenwoordigd door de eigenaar: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het weigeren van hun verzoek om de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsruimte aan de [adres 1] te [plaats] in te trekken en tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving wegens geuroverlast van [bedrijf 2] .
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving met de besluiten van 26 en 29 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 april 2023 op het bezwaar van eisers heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten. Dat houdt in dat het college ook na bezwaar geen aanleiding zag om de verleende omgevingsvergunning in te trekken of om handhavend op te treden tegen de geuroverlast.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en [naam 2] en [naam 3] namens het college. De derde partijen zijn niet aanwezig.
1.4.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.
Feiten
2. Eisers wonen aan de [adres 2] in [plaats] . De woning is gelegen op een bedrijventerrein. Er is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een loods op nummer [adres 1] . Tussen het perceel van eisers en de loods is nog een pand met nummer [adres 4] gelegen. Eisers hebben meerdere verzoeken om handhaving ingediend. Verzocht is om de omgevingsvergunning voor het perceel [adres 1] in te trekken, omdat er geen gebruik (meer) werd gemaakt van de vergunning. Eisers stellen schade te hebben ondervonden van de werkzaamheden, namelijk een verzakking van hun schutting.
2.1
Voor zover het gaat om het handhavingsverzoek tegen de geurhinder van [bedrijf 2] gaat het om een bedrijf dat is gevestigd op het adres [adres 5] in [plaats] . De percelen van eisers en van dit bedrijf grenzen aan de achterzijde aan elkaar met een zijdelingse perceelgrens. Ze liggen schuin achter elkaar.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de verzoeken terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
De rechtbank heeft gezien dat het bezwaar zich ook richtte op de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen bewoning van een bedrijfswoning op het adres [adres 6] en [adres 4] te [plaats] door andere personen dan het gezin van de eigenaar van het lasbedrijf. Het beroep richt zich daar niet meer tegen, zodat de rechtbank hier ook niet op in zal gaan in deze uitspraak.
4.2
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Er is verzocht om intrekking van de omgevingsvergunning en om handhaving met betrekking tot geurhinder. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet, geldt, dat als een aanvraag om een besluit is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, het recht van toepassing blijft, zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De verzoeken in deze zaak zijn vóór 1 januari 2024, te weten 18 augustus 2022, ingediend. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [1]
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Moest het college de bouwvergunning voor de bedrijfsruimte intrekken?
6. Eisers stellen dat het college de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsruimte op het adres [adres 1] in had moeten trekken. De bouw heeft immers zes maanden stilgelegen en dan
moethet college de vergunning intrekken op grond van artikel 2.33, tweede lid van de Wabo.
6.1
Het college erkent dat de bouwwerkzaamheden een tijd hebben stilgelegen, maar ziet daarin geen reden de vergunning in te trekken. Bij een controle bleek dat de werkzaamheden weer zouden worden hervat. Dat is gebeurd en inmiddels is de bouw voltooid. Het college kon dus in redelijkheid besluit tot het afzien van het intrekken van de vergunning.
6.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 2.33, tweede lid van de Wabo bepaalt dat het college de vergunning in
kantrekken als de bouw gedurende 26 weken heeft stil gelegen. Dat betekent dat het college bij het nemen van een beslissing beoordelingsruimte heeft. Het college moet dus een belangenafweging maken. Het college heeft die bevoegdheid ingekaderd door het opstellen van beleidsregels. [2] Dit beleid werd ook al gevolgd voor de officiële vaststelling. In deze beleidsregels staat dat het college als de bouw na te zijn aangevangen meer dan een jaar stil ligt, de vergunning kan worden ingetrokken nadat het college de vergunninghouder om een schriftelijke of mondelinge zienswijze heeft gevraagd. In dit geval heeft de bouw minder dan 1 jaar stilgelegen zodat het beleid geen aanleiding geeft de vergunning in te trekken. Bovendien is de vergunninghouder tijdens een controle om een mondelinge zienswijze gevraagd en daarbij heeft hij aangegeven dat de bouw binnen afzienbare tijd weer verder zou gaan. De bouw is inmiddels ook voltooid. Dat leidt ertoe dat het college in redelijkheid kon besluiten tot het weigeren van het intrekken van de vergunning.
Is er sprake van een overtreding met betrekking tot de geuroverlast?
7. Eisers stellen dat er nog steeds sprake is van geuroverlast afkomstig van [bedrijf 2] . De afzuiginstallatie voldoet volgens eisers niet aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het college had vaker moeten controleren.
7.1
Het college heeft aangevoerd dat er meerdere keren ter plaatse is gecontroleerd en dat er is geconstateerd dat de afzuiginstallatie voldoet aan de regelgeving [3] en er geen sprake is van geuroverlast.
7.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft geen overtreding geconstateerd, terwijl wel aangekondigd en onaangekondigd is gecontroleerd. Uit de controles blijkt dat de constructie van de afzuiginstallatie voldoet aan de regelgeving. De uitmondingen van de afvoerpijpen van de verfmengruimte en de spuitapparatuurreinigers komen twee meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen uit. Eisers bestrijden dit niet. Ook heeft het college bij de controles geen geurhinder waargenomen. Bij de laatste (onaangekondigde) controles op 13 september 2022 en 13 februari 2023 was de spuitcabine in gebruik en waren de deuren gesloten. Ook toen is geen geurhinder waargenomen. Omdat de constructie op orde is en bij meerdere (onaangekondigde) controles is geconstateerd dat er geen geuroverlast is en er wordt gewerkt met gesloten deuren heeft het college op goede gronden aangenomen dat er geen sprake is van een overtreding. Dit betekent dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek om handhaving.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 17 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.33

[. . .]
2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover:
a. gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 4.56

Bij het reinigen, coaten en lijmen van metalen worden ten behoeve van:
het voorkomen dan wel beperken van diffuse emissies;
het voorkomen dan wel beperken van stofhinder;
het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht;
het voorkomen dan wel beperken van geurhinder;
het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico,
de bij ministeriële regeling te bepalen maatregelen toegepast.
Activiteitenregeling milieubeheer

Artikel 4.64

1. Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van diffuse emissies, worden dampen en gassen die vrijkomen bij:
het reinigen, coaten en lijmen van metalen voorwerpen door middel van vernevelen van vluchtige organische stoffen met een nevelspuit;
het coaten van metalen voorwerpen door middel van het opbrengen van poeder;
het reinigen, coaten en lijmen van metalen voorwerpen met vluchtige organische stoffen door middel van dompeling in open of halfgesloten baden, uitgezonderd de toepassing van hoogkokende stoffen;
het aansluitend aan voornoemde activiteiten, drogen dan wel uitharden van met vluchtige organische stoffen behandelde materialen dan wel het moffelen van materialen die zijn van voorzien van een poedercoating, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, doelmatig aan de bron afgezogen.
[. . .]
4. Ten behoeve van het voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, worden de overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a, c en d afgezogen dampen en gassen, indien deze op de buitenlucht worden geëmitteerd:
ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd; of
geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.

Voetnoten

1.ABRvS 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44 en ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:140.
2.Gemeenteblad Tilburg, 5 januari 2024, nr. 11302
3.Artikel 4.56 van het Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met artikel 4.64, eerste lid van de Activiteitenregeling milieubeheer.