ECLI:NL:RBZWB:2024:4119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10995217 AZ VERZ 24-13 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • T. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toewijzing van vergoedingen wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak verzoekt de werknemer, [naam 1], de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de VOF te ontbinden. De werknemer is arbeidsongeschikt en de werkgever heeft, ondanks meerdere sommaties en vonnissen, nagelaten om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. De werknemer heeft zich op 27 maart 2023 ziek gemeld en heeft sindsdien geen salaris ontvangen. De VOF heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld en heeft de werknemer onder druk gezet door schadevergoedingen aan te zeggen. De kantonrechter oordeelt dat de VOF ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door niet te voldoen aan de wettelijke verplichtingen en de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 juli 2024. De VOF wordt veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 366,00 en een billijke vergoeding van € 2.500,00. Daarnaast moet de VOF deugdelijke salarisspecificaties afgeven en wordt zij veroordeeld in de proceskosten. Het verzoek van de VOF om een bedrag van € 10.000,-- wordt afgewezen, omdat dit niet is onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10995217 AZ VERZ 24-13
beschikking d.d. 14 juni 2024
inzake
[naam 1],
wonende te ( [postcode 1] ) [plaats] aan het [adres 1] ,
verzoekster in de zaak van het verzoek, verweerster in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E. van Roosmalen, werkzaam ten kantore van DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Zoetermeer,
tegen

1.[v.o.f.] ,

gevestigd en kantoorhoudende te ( [postcode 2] ) [plaats] aan het [adres 2] ,
2. [naam 2],
3. [naam 3],
beiden wonende te ( [postcode 2] ) [plaats] aan het [adres 3] ,
verweerders in de zaak van het verzoek, verzoekers in de zaak van het tegenverzoek,
verweerder sub 2 procederend in persoon, mede namens de overige verweerders.
Partijen zullen hierna [naam 1] en de VOF worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 19 maart 2024 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
  • het op 8 mei 2024 ter griffie ontvangen verweerschrift, inhoudende een zelfstandig tegenverzoek, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 17 mei 2024;
  • de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities van de VOF.

2.De feiten

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek:
Tussen partijen staat het volgende vast:
- de VOF exploiteert een wellness centrum;
- [naam 1] is op 1 november 2019 in dienst getreden bij de VOF voor 4,5 uren per week tegen een salaris van € 217,62 bruto per maand. In de arbeidsovereenkomst is onder andere opgenomen:
“(…) 8/ Gedurende verblijf in de ziektewet is de werknemer, behoudens een ziek te bed periode, gehouden om op verzoek van de werkgever op het werkadres te komen. Dit o.m. om de mate van belastbaarheid en de mogelijkheden voor het onderhouden en/of verbeteren hiervan gezamenlijk te bespreken en zo mogelijk een re-integratie plan overeen te komen. Bij verschil van mening, over noodzakelijk geachte inspanningen om achteruitgang (onbruik syndroom, met dominantie van katabolisme ofwel weefselverval) te voorkomen, staat het elk der partijen vrij om een second opinion aan te vragen bij de bedrijfsarts van de betrokken uitkeringsinstantie. (…)”In de arbeidsovereenkomst is verder opgenomen dat bij ziekmelding de eerste twee ziektedagen gelden als wachtdagen waarover geen loon wordt betaald en dat daarna 70% van het loon wordt doorbetaald;
- op 27 maart 2023 heeft [naam 1] zich ziek gemeld bij [naam 1] via [naam 4] ;
- op 4 april 2023 heeft [naam 1] aan [naam 5] doorgegeven last te hebben van overspanningsklachten/burnout. Zij geeft aan nog niet te kunnen gaan werken;
- de VOF heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld;
- vanaf mei 2023 heeft de VOF geen salaris betaald;
- op 22 juni 2023 heeft de gemachtigde van [naam 1] erop gewezen dat zij verplicht is een bedrijfsarts in te schakelen als een werknemer arbeidsongeschikt raakt, dat zij het loon niet (op tijd) betaalt en dat er geen (deugdelijke) salarisspecificaties worden afgeven. Zij verzoekt de VOF om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen;
- in reactie daarop heeft de VOF aan [naam 1] medegedeeld niet aan die verplichtingen te voldoen, omdat zij – kort gezegd – van mening is dat [naam 1] juist niet voldoet aan haar re-integratieverplichtingen zoals opgenomen in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst, omdat [naam 1] niet op het werkadres is gekomen om te overleggen over maatregelen om ontwikkeling van achteruitgang van de belastbaarheid en/of de ontwikkeling van het onbruik syndroom te voorkomen;
- op 3 juli 2023 heeft [naam 1] nogmaals aan de VOF gevraagd aan haar verplichtingen te gaan voldoen;
- op 20 juli 2023 heeft [naam 1] een dagvaarding in kort geding laten uitbrengen, waarin loondoorbetaling onder afgifte van salarisspecificaties wordt gevorderd. De VOF is in die procedure niet verschenen, zodat de kantonrechter de vorderingen van [naam 1] bij verstek (grotendeels) heeft toegewezen bij vonnis van 10 augustus 2023;
- op 24 augustus 2023 heeft de VOF een schikkingsvoorstel gedaan aan [naam 1] , omdat de VOF het niet eens is met de uitkomst van de verstekprocedure. Zij stelt voor dat de afwezigheid van [naam 1] wordt gezien als onbetaald verlof en dat de al door de VOF afgedragen sociale lasten voor rekening van (de gemachtigde van) [naam 1] komen. [naam 1] is hiermee niet akkoord gegaan;
- de VOF heeft vervolgens op 21 september 2023 een verzetdagvaarding laten uitbrengen tegen het verstekvonnis van 10 augustus 2023;
- Op 30 september 2023 heeft de VOF [naam 1] opgeroepen om in overleg te treden over haar re-integratie in die zin dat [naam 1] haar zienswijze geeft over de re-integratie en de VOF dit ook doet, waarna de VOF een verslag stuurt aan het UWV;
- Bij vonnis van 4 januari 2024 heeft de behandelend kantonrechter in de verzetprocedure het verstekvonnis van 10 augustus 2023 bekrachtigd;
- op 6 februari 2024, 15 februari 2024 en 4 maart 2024 heeft [naam 1] de VOF verzocht aan haar re-integratieverplichtingen en de inhoud van het verzetvonnis te (blijven) voldoen. In de brief van 4 maart 2024 wordt aangekondigd dat er een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden gestart, waarin een transitievergoeding en billijke vergoeding zal worden verzocht;
- de VOF heeft vanaf mei 2023 steeds pas na deurwaardersbeslagen salaris aan [naam 1] betaald op de maand september 2023 na;
- de VOF heeft in reactie hierop – kort gezegd – medegedeeld niet van haar standpunt te zijn veranderd, maar dat zij ervoor open staat een minnelijke regeling te treffen;
- [bedrijf] , de andere werkgever van [naam 1] , waarbij zij zich ook in april 2023 heeft ziek gemeld heeft wel een bedrijfsarts ingeschakeld. Ten tijde van de mondelinge behandeling op 17 mei 2024 was zij bij [bedrijf] nog volledig arbeidsongeschikt.

3.Het geschil

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek:
3.1
[naam 1] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de arbeidsovereenkomst tussen [naam 1] en de VOF te ontbinden;
- de VOF te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en de wettelijke rente daarover;
- de VOF te veroordelen tot afgifte van deugdelijke salarisspecificaties, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- de VOF te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.2
Ter onderbouwing van haar verzoek voert [naam 1] aan dat de VOF zich sinds de ziekmelding van [naam 1] niet als goed werkgever gedraagt. In de periode van mei 2023 tot en met februari 2024 is één maand loon op tijd en vrijwillig betaald. Voor de betaling van het overige loon heeft [naam 1] een procedure moeten starten en het vonnis meerdere malen ten uitvoer laten leggen. Daarnaast weigert de VOF om aan haar re-integratieverplichtingen te voldoen. Zij weigert een Arboarts in te schakelen, terwijl zij meerdere malen op die verplichting is gewezen door de gemachtigde van [naam 1] en de behandelend kantonrechter van de eerdere procedures tussen partijen. Ondertussen legt zij druk op [naam 1] door schadevergoedingen aan te zeggen, terwijl zij juist degene is die schadeplichtig handelt richting [naam 1] . Tot slot ligt er een rechterlijk vonnis, waarin alle voornoemde punten aan de orde zijn gekomen. Ook hiervan trekt de VOF zich niks aan. Hierdoor wordt het herstel van [naam 1] gefrustreerd, zodat zij genoodzaakt is het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen.
3.3
[naam 1] stelt vervolgens dat het voornoemde handelen van de VOF moet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, zodat [naam 1] in aanmerking komt voor een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Ter onderbouwing van (de hoogte van) de billijke vergoeding stelt [naam 1] dat er vóór het handelen van de VOF een goede verstandhouding was tussen partijen. Daarbij bood de VOF haar een unieke kans om een klein aantal uren in de avond te kunnen werken om wat bij te verdienen. Daarbij lag de vestiging van de VOF dichtbij de woning van [naam 1] . Er was voor haar dus geen reden om te stoppen met werken bij de VOF. De VOF heeft [naam 1] niet op haar functioneren aangesproken en het is de verwachting dat [naam 1] herstelt binnen 104 weken, zodat de arbeidsverhouding tussen partijen naar verwachting door was gelopen tot de pensioenleeftijd van [naam 1] . Daarbij is het verwijt dat de VOF te maken is bijzonder groot en heeft [naam 1] er alles aan gedaan om tot een redelijke oplossing te komen. Het vinden van ander werk onder dezelfde arbeidsvoorwaarden zal lastig zijn en daar komt ze nu ook nog niet aan toe, omdat ze arbeidsongeschikt is. [naam 1] zal ook haar WW-rechten niet gaan besteden (verspelen) aan het wegvallen van de uren bij [naam 1] , zodat zij ook daadwerkelijk inkomensverlies lijdt. [naam 1] vindt een billijke vergoeding ter hoogte van vijf jaar loon onder die omstandigheden redelijk. Op het tegenverzoek voert [naam 1] aan dat het verzochte bedrag niet is onderbouwd door de VOF.
3.4
De VOF maakt geen bezwaar tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij wijst er wel op dat het loon van [naam 1] sinds haar ziekmelding dermate laag is dat sprake is van een vrijwilligersovereenkomst. Voor zover toch sprake is van een arbeidsovereenkomst voert de VOF aan dat de VOF zelf de mogelijkheid heeft om te bepalen hoe zij invulling geeft aan haar Arbobeleid. Zij heeft ervoor gekozen in de arbeidsovereenkomst op te nemen dat werknemers onbeperkt gratis kunnen sporten in het Welness centrum (artikel 6) en dat werknemers verplicht zijn met de VOF in overleg te treden over hun re-integratie (artikel 8). Als een werknemer het met de uitkomst van dat overleg met de VOF niet eens is, kan hij/zij alsnog naar het UWV voor een second opinion (ook artikel 8). In de ogen van de VOF zijn werkgever en werknemer er samen verantwoordelijk voor om ervoor te zorgen dat de werknemer zo snel mogelijk weer aan het werk kan. Dit kunnen zij zonder ondersteuning van de bedrijfsarts, zodat het niet nodig is een bedrijfsarts in te schakelen. De gemachtigde van de VOF heeft bovendien voldoende opleidingen genoten om de arbeidsbelasting van [naam 1] in te schatten. Zij had gewoon kunnen werken, gelet op het beperkte dienstverband en het feit dat zij wel op vakantie kon gaan. [naam 1] is dus degene, die niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, zodat de VOF terecht het loon heeft opgeschort. Het is in het belang van [naam 1] en het algemeen belang dat zij een re-integratieprogramma bij de VOF gaat doorlopen, waarbij zij gaat bewegen om zo achteruitgang en het onbruiksyndroom te voorkomen. Daarbij heeft [naam 1] bij de kantonrechter in de kortgedingprocedures geen deskundigenoordeel overgelegd, terwijl dat een ontvankelijkheidseis is die volgt uit de wet. De VOF is het dan ook terecht niet eens met de inhoud van de eerdere vonnissen van de kantonrechter. De VOF is er niet op gewezen hoe er in hoger beroep kon worden gegaan, zodat hij niet de kans heeft gehad het gerechtshof naar de zaken te laten kijken. De loonstroken had [naam 1] , zoals afgesproken, iedere maand aan het eind van de maand kunnen ophalen, maar zij weigerde op het werk te verschijnen. Gelet op het voorgaande is het dus niet redelijk dat de VOF een vergoeding aan [naam 1] betaalt. Het is juist [naam 1] die een tegemoetkoming aan de gemachtigde van [naam 1] moet betalen. Daarom verzoekt de VOF betaling van € 10.000,-- of een door de kantonrechter te bepalen bedrag.

4.De beoordeling

In de zaak van het verzoek:
4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Voordat de kantonrechter toekomt aan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zal de kantonrechter eerst moeten beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Vrijwilligerswerk of arbeidsovereenkomst?
4.2
Voorop wordt gesteld dat partijen het er over eens zijn dat tot de ziekmelding sprake was van een arbeidsovereenkomst. Volgens de VOF is het feit dat zij vanaf de ziekmelding [naam 1] een bedrag per maand betaald dat ook als vrijwilligersvergoeding zou mogen worden betaald reden om de overeenkomst tussen partijen niet langer als een arbeidsovereenkomst maar als een vrijwilligersovereenkomst aan te merken. Hierbij wijst de VOF op artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De kantonrechter volgt de VOF hierin niet.
4.3
Artikel 7:610 lid 1 BW definieert een arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Een overeenkomst dient dus als arbeidsovereenkomst te worden aangemerkt indien is voldaan aan de elementen ‘in dienst van’, ‘loon’, ‘gedurende zekere tijd’ en ‘arbeid’. Om te kunnen beoordelen of hieraan is voldaan, moet eerst door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. [1] In dit geval is er tussen partijen afgesproken dat [naam 1] werkzaamheden aan de receptie en bijbehorende werkzaamheden zou uitvoeren voor de VOF op de locatie van de VOF (arbeid) tegen betaling van loon voor de duur van 4,5 uur per week (gedurende zekere tijd). Het loon is ook na de ziekmelding steeds betaald met in achtneming van loonheffingen (loon). Daarbij was sprake van een gezagsverhouding van de VOF, omdat de VOF onder meer bepaalde welke werkzaamheden diende te worden verricht (gezag). De overeenkomst tussen partijen is dus te kwalificeren als een arbeidsovereenkomst.
4.4
Het enkele feit dat de VOF minder loon (70%) aan [naam 1] is gaan betalen vanaf haar ziekmelding maakt niet dat niet langer sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit, omdat deze lagere beloning niets verandert aan het feit dat [naam 1] bij wijze van beroep (werken als receptioniste) loon krijgt en er geen sprake is van een vrijwilligersvergoeding voor de dekking van onkosten.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst:
4.5
de VOF heeft geen verweer gevoerd tegen het ontbindingsverzoek, zodat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden per 1 juli 2024.
Verzochte vergoedingen:
4.6
Het uitgangspunt van de artikelen 7:673 lid 1 sub b BW en 7:671c lid 2 onder b BW is dat de werkgever bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werknemer de verzochte vergoedingen niet verschuldigd is, behalve als sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. Bij de beantwoording van de vraag of de VOF ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:63 (Xella)).
4.7
Het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van de VOF volgt volgens [naam 1] uit het feit dat de VOF na haar ziekmelding, ondanks diverse sommaties en twee vonnissen van de kantonrechter, het loon bij ziekte niet vrijwillig is gaan betalen en ook niet aan haar re-integratieverplichtingen is gaan voldoen. De VOF betwist de stellingen van [naam 1] en verwijst naar de afspraken in de arbeidsovereenkomst. Zij is juist van mening dat [naam 1] niet aan haar re-integratieverplichtingen voldoet, omdat zij – kort gezegd – niet op het werk komt om constructief bij de VOF te komen trainen voor haar gezondheid (artikel 8 arbeidsovereenkomst) maar in plaats daarvan een inactieve werkneemster blijft met de gevolgen van het inactiviteiten/onbruik syndroom.
4.8
De kantonrechter overweegt dat een werkgever in beginsel 70% van het overeengekomen loon dient te voldoen bij ziekte. Dit volgt uit artikel 7:629 lid 1 BW. Er zijn uitzonderingen op die hoofdregel. Die zijn opgenomen in artikel 7:629 lid 3 BW. De kantonrechter begrijpt het verweer van de VOF zo dat zij stelt dat van die uitzonderingen sprake is, omdat [naam 1] niet heeft meegewerkt aan de door de VOF opgestelde redelijke voorschriften bij ziekte.
4.9
Het redelijke voorschrift, zoals bedoeld door de VOF, is artikel 8 van de arbeidsovereenkomst. In dit artikel is opgenomen dat [naam 1] in overleg had moeten treden over haar belastbaarheid en re-integratie met de VOF. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit geen redelijk voorschrift is, zoals ook al is geoordeeld in de eerdere procedure tussen partijen. De kantonrechter wijst de VOF er nogmaals op dat artikel 14 lid 1 onder b van de Arbeidsomstandighedenwet voorschrijft dat de VOF [naam 1] had moeten aanmelden bij een bedrijfsarts om een advies te krijgen over haar ziekte en haar mogelijkheden tot re-integratie. [naam 1] was dus niet verplicht in overleg te treden met de VOF. Zij was enkel verplicht in overleg te treden met de bedrijfsarts van de VOF. Daar doet artikel 8 van de arbeidsovereenkomst niet aan af, nu deze bepaling uit de arbeidsovereenkomst in strijd is met dwingendrechtelijke bepalingen en dus nietig is. Bovendien is het advies van de bedrijfsarts, volgens artikel 4 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar, nodig voordat een plan van aanpak kan worden opgesteld. Dit betekent dat, nu de VOF geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld, zij verantwoordelijk is voor het stagneren van de re-integratie van [naam 1] , zij onterecht het loon heeft ingehouden en zij zich ten onrechte niet heeft gehouden aan de eerdere gewezen vonnissen tussen partijen. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de VOF ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.1
Het voorgaande leidt ertoe dat de VOF een transitievergoeding verschuldigd is aan [naam 1] van € 366,00 bruto.
4.11
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie Hoge Raad 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (
Zinzia)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.12
De kantonrechter acht een billijke vergoeding van € 2.500,00 bruto redelijk. Bij het voorgaande wordt rekening gehouden met het relatief lage salaris van [naam 1] , de arbeidsongeschiktheid van [naam 1] waarvan niet vaststaat dat snel herstel te verwachten is en de ernst van het handelen en nalaten van de VOF, terwijl zij door de gemachtigde van [naam 1] en de kantonrechter meerdere malen op haar verplichtingen is gewezen.
4.13
Tot slot verzoekt [naam 1] nog afgifte van salarisspecificaties. Tussen partijen staat vast dat deze in het verleden niet werden afgegeven door de VOF, omdat tussen partijen is overeengekomen dat [naam 1] die kan afhalen en de VOF van mening is dat [naam 1] die conform die afspraak op moet komen halen. De kantonrechter overweegt dat van de VOF gelet op de arbeidsongeschiktheid van [naam 1] verwacht mag worden dat zij de salarisspecificaties af geeft. Het verzoek zal worden toegewezen. De afgiftetermijn en dwangsom worden bepaald als in de beslissing vermeld.
4.14
De VOF wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [naam 1] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 87,00;
- gemachtigdensalaris € 543,00;
- nakosten
€ 135,00(+ eventuele betekeningskosten);
Totaal € 765,00.
4.15
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in de beslissing vermeld.
In de zaak van het tegenverzoek:
4.16
Het tegenverzoek van de VOF om haar € 10.000,-- of een ander door de kantonrechter te bepalen bedrag te betalen wordt afgewezen. Met [naam 1] is de kantonrechter het eens dat de VOF dit verzoek en de hoogte van het bedrag niet heeft onderbouwd.
4.17
Gelet op het geringe debat tussen partijen met betrekking tot het tegenverzoek, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de zaak van het verzoek:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2024;
veroordeelt de VOF om aan [naam 1] te betalen:
- een transitievergoeding van € 366,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf één maand na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot de dag van de volledige betaling;
- een billijke vergoeding van € 2.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vier weken na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot de dag van de volledige betaling;
veroordeelt de VOF om aan [naam 1] af te geven deugdelijke salarisspecificaties met betrekking tot de voornoemde bedragen, af te geven binnen vier weken na betekening van deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag of gedeelte daarvan dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan binnen voornoemde termijn met een maximum van € 2.500,00;
veroordeelt de VOF in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de VOF niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet de VOF ook de kosten van betekening betalen;
veroordeelt de VOF in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
wijst het meer of anders verzochte af;
In de zaak van het tegenverzoek:
wijst het verzoek van de VOF af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek:
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (Participatieplaats).