ECLI:NL:RBZWB:2024:4109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 24-009265
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van dieren na opgelegd houdverbod

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in 1966 is geboren en woonachtig is in Almere. Het klaagschrift betreft de inbeslagname van een hond en drie katten, die op 20 maart 2024 onder klager in beslag zijn genomen. Dit beslag volgde op een eerder opgelegd houdverbod voor dieren, dat op 20 februari 2024 door de rechtbank was uitgesproken en dadelijk uitvoerbaar was verklaard. Klager verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen dieren, stellende dat er geen strafvorderlijk belang was bij het handhaven van het beslag en dat de dieren al eerder bij hem aanwezig waren.

De officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, stelde zich op het standpunt dat het beslag gehandhaafd moest blijven, gezien het opgelegde houdverbod en de omstandigheden waaronder de dieren in beslag zijn genomen. Klager was niet verschenen bij de behandeling van het klaagschrift, maar zijn raadsvrouw, mr. M.M. Klappe, heeft het standpunt van klager verdedigd. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen dieren, omdat er een risico bestaat dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de dieren zal bevelen.

De rechtbank concludeerde dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag, gezien de eerdere veroordeling van klager en het feit dat hij verdacht wordt van het overtreden van het houdverbod. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van de dieren gehandhaafd blijft. Deze beslissing is genomen door rechter mr. L.W. Louwerse, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 24-009265
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. N. Wijkman, Randstad 22 9 te 1316 BN Almere
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 20 maart 2024 onder klager in beslag zijn genomen: een hond, kleur grijs;
een kat, Europese korthaar, kater, kleur rood;
een kat, Europese korthaar, Cyper, kleur wit met grijs; en
een kat, Europese korthaar, poes, kleur zwart met wit;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 5 april 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 30 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals en mr. M.M. Klappe als gemachtigd waarnemend raadsvrouw van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Standpunt klager:
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat onder klager een hond en drie katten in beslag zijn genomen, waarvan klager eigenaar is. Klager meent dat er geen strafvorderlijk belang is bij het handhaven van het beslag. Bij een juiste belangenafweging dienen in ieder geval de belangen van klager bij teruggave van de dieren te prevaleren. Klager acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen dieren zal bevelen. Bovendien wordt het beslag onredelijk en disproportioneel geacht.
In raadkamer heeft de raadsvrouw gepersisteerd bij het ingediende klaagschrift. In aanvulling daarop is aangevoerd dat de inbeslaggenomen dieren reeds voor de uitspraak waarin het houdverbod is opgelegd bij klager aanwezig waren. Klager was in de veronderstelling dat deze dieren, nu deze niet bij een eerdere controle in beslag waren genomen, niet onder later opgelegde het houdverbod vielen. Als werd gemeend dat klager niet goed voor deze dieren zou zorgen, zouden deze dieren al eerder in beslag zijn genomen. De dadelijke uitvoerbaarheid van het vonnis ziet op het opnieuw begaan van een strafbaar feit en de dieren waren reeds eerder bij klager.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Er is immers door de rechter aan klager een houdverbod opgelegd, welk houdverbod dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Dit betekent dat klager geen enkel dier meer mag houden. De dierenpolitie heeft klager twee weken de tijd gegeven om de dieren te herplaatsen, maar dit wordt geweigerd.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat het vonnis van 20 februari 2024 heel duidelijk is en dat klager hiervan op de hoogte was. Onder klager zijn na het vonnis drie katten en een hond aangetroffen. Klager wordt ervan verdacht het houdverbod te hebben overtreden en, gelet op de staat waarin de dieren verkeerden, zorg te hebben onthouden aan de inbeslaggenomen dieren. Gelet hierop acht de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen dieren zal bevelen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank is van oordeel dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag. De rechtbank stelt daartoe vast dat klager op 20 februari 2024 is veroordeeld wegens – kort gezegd – het onthouden van zorg aan dieren, tezamen en in vereniging gepleegd. Bij dit vonnis is aan klager een houdverbod voor dieren voor de duur van vijf jaar opgelegd, welk houdverbod dadelijk uitvoerbaar is verklaard. De door klager aan het houdverbod gegeven uitleg blijkt niet uit het vonnis. Het houdverbod is op 6 maart 2024 in persoon aan klager betekend. De rechtbank stelt vast dat onder klager op 20 maart 2024 drie katten en een hond in beslag zijn genomen. Klager wordt gelet hierop verdacht van het overtreden van het houdverbod. Bovendien heeft de officier van justitie in raadkamer te kennen gegeven dat klager, gelet op de staat waarin de inbeslaggenomen dieren verkeerden, voorts wordt verdacht van overtreding van artikel 2.2 lid 8 van de Wet Dieren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen dieren zal bevelen. De rechtbank verklaart het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag dan ook ongegrond.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 14 mei 2024 gegeven door mr. L.W. Louwerse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).