ECLI:NL:RBZWB:2024:4108
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen de afname van celmateriaal op grond van de Wet DNA. Het bezwaarschrift werd op 21 februari 2024 ter griffie ontvangen en op 30 april 2024 in besloten raadkamer behandeld. De veroordeelde, die op het moment van het misdrijf 18 jaar oud was, voerde aan dat hij geen relevante justitiële documentatie had en dat het incident als een eenmalige jeugdzonde moest worden beschouwd. Hij verzocht om vernietiging van het afgenomen celmateriaal.
De officier van justitie stelde echter dat er geen sprake was van een uitzonderingssituatie, aangezien de veroordeelde eerder was veroordeeld voor een Opiumwetdelict en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de Wet DNA beoogt om gepleegde en toekomstige strafbare feiten efficiënt op te sporen en dat celmateriaal bij iedere veroordeelde dient te worden afgenomen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit niet rechtvaardigen.
De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de zaak niet uitzonderlijk genoeg waren om af te wijken van de standaardprocedure. De veroordeelde had eerder met justitie te maken gehad en er was geen overtuigend bewijs dat hij in de toekomst geen misdrijven zou plegen. Daarom werd het bezwaar ongegrond verklaard. De beslissing werd genomen door mr. L.W. Louwerse, in tegenwoordigheid van griffier mr. M. van Grinsven.