ECLI:NL:RBZWB:2024:4087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 23-031208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake conservatoir beslag op voertuig en geldbedrag

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager die de opheffing van conservatoir beslag op een voertuig en een geldbedrag van € 13.490,00 verzocht. De klager stelde dat hij eigenaar was van het voertuig en het geld, en dat deze in beslag waren genomen zonder zijn toestemming. De klager ontkende betrokkenheid bij enig strafbaar feit en voerde aan dat hij het geld nodig had voor zijn levensonderhoud.

De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde dat het beslag gehandhaafd moest blijven, omdat de klager werd verdacht van witwassen. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was, maar dat het onderzoek in raadkamer summier van aard was. De rechtbank overwoog dat er een redelijk vermoeden van schuld bestond en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later een geldboete zou opleggen. Daarom werd het klaagschrift ongegrond verklaard.

De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. Goossens, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is uitgesproken tijdens de openbare zitting op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-315497-23
rk.nummer: 23-031208
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op onbekende datum te [geboorteplaats] ([land])
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 27 november 2023 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen [naam 1], [naam 2] en [naam 3] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Mercedez-Benz, type C180, kleur zwart en voorzien van het [kenteken];
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 27 november 2023 onder [naam 1] in beslag is genomen: een geldbedrag ter hoogte van € 13.490,00;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 18 december 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 23 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. A.M.J. Joris als gemachtigd raadsman van klager.
Klager en belanghebbende [naam 1] zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Standpunt klager:
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat onder de zoon van klager een voertuig en een geldbedrag ter hoogte van
€ 13.490,00 in beslag is genomen, waarvan klager eigenaar is. De zoon van klager heeft gebruik gemaakt van het voertuig, terwijl klager daar geen toestemming voor had gegeven. Klager heeft een zwaarwegend belang bij teruggave van het voertuig, nu hij geen andere vervoersmogelijkheden heeft. Daarnaast is het geldbedrag aangetroffen in de slaapkamer van klager. Dat klager eigenaar is van het geldbedrag, kan hij aantonen aan de hand van enkele bankafschriften waaruit blijkt dat in een korte periode veel geld is opgenomen. Klager heeft een zwaarwegend belang bij teruggave van zijn geld. Hij heeft het geld nodig om van te kunnen leven en zijn gezin te onderhouden. Klager is niet als verdachte aangemerkt en ontkent het plegen van enig strafbaar feit. Er zijn onvoldoende redenen om niet tot teruggave over te gaan.
In raadkamer heeft de raadsman gepersisteerd bij het ingediende klaagschrift. In aanvulling daarop is aangevoerd dat in de slaapkamer van de dochter van klager ook geld is aangetroffen en dat dit geld is teruggegeven. Niet wordt ingezien waarom het geld niet aan klager kan worden teruggegeven. Klager kan immers aantonen dat hij het betreffende geldbedrag heeft gepind. De raadsman heeft in raadkamer meerdere bankafschriften van contante opnames in de periode oktober en november 2023 verstrekt.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich zowel schriftelijk als in raadkamer op het standpunt gesteld dat de beslagen gehandhaafd dienen te blijven. In raadkamer heeft de officier van justitie aangevoerd dat klager wordt verdacht van witwassen en dat er inmiddels conservatoir beslag rust op zowel het voertuig als het geldbedrag. Het onderzoek naar witwassen is nog niet afgerond.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 r.o. 2.14, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv gelegd beslag te onderzoeken:
(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv)
of vijfde categorie(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd; en
(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De officier van justitie heeft in raadkamer te kennen gegeven dat klager wordt verdacht van witwassen en dat ten aanzien van zowel het voertuig als het geldbedrag een machtiging tot conservatoir beslag is afgegeven door de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de thans voorhanden zijnde stukken, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete tot tenminste de hoogte van de waarde van de in beslag genomen voorwerpen zal opleggen, dan wel aan verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag tot ten minste die hoogte ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aangezien de inbeslaggenomen voorwerpen dus in zoverre kunnen strekken tot zekerheid van de nakoming van zodanige verplichtingen, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 7 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).