ECLI:NL:RBZWB:2024:4021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
C/02/422312 / HA RK 24-84
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 30 mei 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker in een civiele procedure. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. Eijssen-Vruwink, die als kantonrechter optrad in de hoofdzaak. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt, omdat zijn verzoek om uitstel van het wijzen van het vonnis was afgewezen. De verzoeker, die invalide is en geen rechtsbijstand heeft, voerde aan dat hij onvoldoende tijd had om zich adequaat te verweren tegen de vordering van de eisende partij.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek is ingediend na het wijzen van het vonnis op 8 mei 2024, en dat de verzoeker zijn wrakingsgronden in e-mails had uiteengezet. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om het vonnis niet uit te stellen een procesbeslissing is, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan geven. De wrakingsgronden die in de e-mail van 15 mei zijn aangevoerd, zijn niet ontvankelijk verklaard, omdat deze betrekking hebben op de inhoud van het vonnis, en de wet voorziet niet in wraking na een einduitspraak.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ten aanzien van de wrakingsgrond in de mail van 7 mei kennelijk ongegrond en verklaarde de verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in de wraking. De beslissing is genomen door de rechters M. Peters, A. Breeman en J. Broeders, in aanwezigheid van griffier mr. Heitzman. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/422312 / HA RK 24-84
beslissing van 30 mei 2024 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker], verzoeker
vertegenwoordigd door: [naam]

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hoofdzaak met nummer 10831500 CV EXPL 23-5086;
 het e-mailbericht namens verzoeker d.d. 7 mei 2024, inclusief bijlagen, met daarin een wrakingsgrond;
 drie e-mail berichten namens verzoeker d.d. 15 mei 2024, inclusief bijlagen, met daarin wrakingsgronden;
 twee e-mail berichten namens verzoeker d.d. 20 mei 2024, inclusief bijlagen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Eijssen-Vruwink (hierna: de rechter), optredend als kantonrechter in de bovengenoemde hoofdzaak. Dit verzoek berust op de gronden zoals die door verzoeker uiteen zijn gezet in de door hem verstuurde e-mails (inclusief bijlagen) d.d. 7 mei 2024 en 15 mei 2024.
2.2.
De rechter heeft per e-mail d.d. 22 mei 2024 laten weten dat zij niet berust in de wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Verzoeker legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt gelet op de volgende omstandigheden. In zijn mail van 7 mei wijst verzoeker er op dat de rechter het door verzoeker gedane verzoek tot uitstel van het wijzen van het vonnis afgewezen. Dit terwijl er naar mening van verzoeker geen mogelijkheid is geweest om zich ordentelijk te kunnen verweren tegen de door eisende partij ingestelde vordering, nu verzoeker invalide is, hij geen rechtsbijstand heeft en hij daarom meer tijd nodig heeft om zich goed te kunnen verweren. In zijn mail van 15 mei stelt verzoeker dat uit het vonnis blijkt dat de rechter niet onpartijdig is. In die mail stelt hij ook dat hij onvoldoende is gehoord door de rechter.

4.De beoordeling

Feiten
4.1.
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
In de hoofdzaak is een tussenvonnis gewezen op 20 maart 2024. Er is vonnis bepaald op 8 mei 2024.
Op 7 mei 2024 om 15:15 is namens verzoeker telefonisch verzocht om niet op 8 mei, maar later, vonnis te wijzen. Dit verzoek is diezelfde middag door de rechter afgewezen.
Op 7 mei 2024 om 22:22 uur heeft [naam], onder verwijzing naar het eerder die dag gevoerde telefoongesprek een lange email gestuurd aan de griffie, waarin hij onder andere “de betrokken rechters” wraakt. Deze mail was aan een algemeen en veelgebruikt mailadres gericht en heeft de rechter pas in de loop van 8 mei bereikt, nadat het vonnis al was uitgesproken. Het wrakingsverzoek is pas op het allerlaatste moment gedaan en verzoeker moest er dan ook rekening mee houden dat het enige tijd kon duren voordat die mail was gelezen. De wrakingskamer stelt vast dat de rechter geen blaam treft dat ondanks een wrakingsverzoek uitspraak is gedaan.
Beoordelingskader
4.2.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelt op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeksters aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoeksters geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgrond
4.4.
De wrakingskamer begrijpt de bij e-mail van 7 mei aangevoerde wrakingsgrond zo dat het niet uitstellen van de vonnisdatum verzoeker de kans tot het voeren van een adequaat verweer heeft ontnomen. De beslissing van de rechter om het vonnis in de hoofdzaak op 8 mei 2024 te wijzen en niet uit te stellen, is een procesbeslissing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing, de vraag of al dan niet hoor en wederhoor correct is toegepast daaronder begrepen. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen.
4.4.
Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken.
4.5.
De wrakingsgronden die verzoeker vermeldt in zijn mail van 15 mei zien beide op de inhoud van het vonnis. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan. Om die reden kan verzoeker ten aanzien van zijn gronden in de mail van 15 mei niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen.
Ter voorlichting van verzoeker merkt de wrakingskamer op dat de zinsnede “
nu de vordering de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze worden toegewezen behoudens het volgende”een gebruikelijke zinsnede in een civiel vonnis is, die er slechts op wijst dat de rechter ook ambtshalve nog toetst of er redenen zijn om de vordering niet toe te wijzen, met name indien er geen verweer is gevoerd.
4.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit al het voorgaande niet gebleken is dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer zal het verzoek dan ook deels kennelijk ongegrond verklaren. Voor het overige zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Omdat sprake is van een wrakingsverzoek waarop direct kan worden beslist, laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

5.De beslissing

De wrakingskamer:
 verklaart het verzoek tot wraking ten aanzien van de wrakingsgrond in de mail van 7 mei kennelijk ongegrond;
 bepaalt dat verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk is in de wraking.
Deze beslissing is genomen op 30 mei 2024 door mr. Peters, rechter en voorzitter, en mr. Breeman en mr. Broeders, rechters, in aanwezigheid van mr. Heitzman, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.