ECLI:NL:RBZWB:2024:4010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/02/423063 HA RK 24-97 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • A. Kok
  • M. Hertsig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak op grond van vermeende partijdigheid

Op 6 juni 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van de rechters mr. Dekker, mr. Goossens en mr. Vliegenberg afgewezen. Het verzoeker, die zich in een strafzaak bevindt met parketnummer 02/302743-22, stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond omdat de rechters vóór de inhoudelijke behandeling al beslissingen hadden genomen op vragen die door de verdediging niet konden worden beargumenteerd. De wrakingskamer oordeelde dat de rechters niet in het verzoek berustten en dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De beoordeling van het wrakingsverzoek vond plaats aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt om rechters te wraken op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de motivering van de tussenbeslissing van de rechtbank niet kon worden opgevat als blijk van vooringenomenheid.

De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De behandeling van de strafzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/423063 HA RK 24-97
beslissing van 6 juni 2024 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
verder ook te noemen verzoeker,
gemachtigden: mrs. R.D.A. van Boom en mr. M. Wijngaarden.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • het proces-verbaal van de zitting van 16 mei 2024, verstuurd op 28 mei 2024;
  • de uitnodiging van verzoeker tot een verschoningsverzoek van de rechters van de meervoudige strafkamer van 31 mei 2024;
  • de reactie op dat verzoek van de rechters van de meervoudige strafkamer van
3 juni 2024;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 3 juni 2024;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie van 5 juni 2024.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Dekker, mr. Goossens en
mr. Vliegenberg (hierna: de rechters), belast met de behandeling in de zaak met parketnummer 02/302743-22 op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De rechters berusten niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het verzoek

Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechters bestaat door het navolgende. In de kern betreft het wrakingsverzoek het verwijt aan de meervoudige strafkamer dat vóór de inhoudelijke behandeling al is beslist op de vragen van 348, 350 en 359a Sv, zonder dat de verdediging kans heeft gekregen om verweren te voeren. De beslissing in het proces-verbaal is een procesbeslissing. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze beslissingen in beginsel niet vatbaar zijn voor wraking, alleen als de motivering van de tussenbeslissing “niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.” Verzoeker voert aan dat in dit geval sprake is van een dergelijke uitzonderingsgrond, in het bijzonder door het gebruik van de woorden “terwijl hij daarover heeft gecorrespondeerd.”

4.De beoordeling van het wrakingsverzoek

Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de grond
4.4.
De wrakingskamer neemt bij de beoordeling van het wrakingsverzoek tot uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2018:1770). De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
4.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat, hoewel de rechtbank dit in de beslissing niet expliciet heeft benoemd, de beoordeling van onderzoekswensen naar haar aard bezien een tussenbeslissing is en een voorlopig oordeel betreft waarop door de rechtbank in een later stadium kan worden teruggekomen. Uit de bewoordingen van de tussenbeslissing van de rechtbank als zodanig is naar het oordeel van de wrakingskamer geen objectieve vrees van vooringenomenheid af te leiden. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat de rechtbank in een later stadium van de zaak niet alsnog kan terugkomen op de onderhavige (tussen)beslissing overweegt de wrakingskamer dat dit evenmin een grond kan opleveren voor wraking. Inherent aan een rechterlijke beslissing op onderzoekswensen van de verdediging die tijdens een zogeheten pro forma zitting zijn behandeld, is immers dat over die wensen oordelen worden gegeven zonder te beslissen op de voor- en hoofdvragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de sanctionering van eventuele vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek op grond van artikel 359a Sv. Zo ook in dit geval, waarbij de rechtbank heeft beslist op de onderzoekswensen die verzoeker in dit geval heeft gedaan met het oog op later (bij pleidooi) te voeren verweren met betrekking tot vormverzuimen. De voorlopige oordelen van de rechtbank zijn gebaseerd op de dossierinformatie die op dat moment voorhanden was en de onderbouwing van de onderzoekswensen door verzoeker.
Anders dan verzoeker betoogt, maakt dit naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat de rechtbank bij haar motivering van de voorlopige oordelen in het proces-verbaal van
16 mei 2024 de (objectieve) schijn van vooringenomenheid over zich heeft afgeroepen.
Het proces-verbaal moet als geheel worden gelezen. De meervoudige kamer heeft daarin verschillende keren verwoord dat het gaat over de “huidige stand van zaken” en “de situatie op dit moment”. Dat alles duidt op een voorlopig karakter van de gegeven beslissingen. Dit geldt daarom ook voor de zinsnede ”terwijl hij daarover heeft gecorrespondeerd.”. Voor de lezer van het proces-verbaal is voldoende begrijpelijk dat het om voorlopige oordelen gaat. De wrakingskamer overweegt dat het voorlopige oordeel waarop de beslissing van de onderzoekswensen is gebaseerd, geen oordeel is waarmee vooruitgelopen wordt op het eindoordeel. Uit de bewoordingen van het proces-verbaal volgt voldoende duidelijk dat bij de inhoudelijke behandeling de discussie hierover nog in volle omvang kan plaatsvinden.
4.6.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer 02/302743-22 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 6 juni 2024 door mr. Peters, mr. Kok en
mr. Hertsig, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.