In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 september 2022. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende voor het gebruik van een perceel in [plaats 2] aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd voor de jaren 2018 tot en met 2022. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren van belanghebbende ongegrond. Tijdens de zitting op 29 maart 2024 heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als gebruiker en dat de aanslagen moeten worden vernietigd.
Belanghebbende heeft ook aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg twee jaar bedraagt, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Aangezien de rechtbank uitspraak doet op 15 mei 2024, is de redelijke termijn met ongeveer 21 maanden overschreden. De rechtbank laat 12 maanden overschrijding voor rekening van belanghebbende komen, waardoor de te compenseren overschrijding uitkomt op negen maanden. De rechtbank bepaalt de schadevergoeding op € 50 per half jaar overschrijding, wat resulteert in een schadevergoeding van € 100 voor belanghebbende.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, wat betekent dat de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing voor de jaren 2018 tot en met 2022 vernietigd moeten worden. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, en openbaar gemaakt op 15 mei 2024.