ECLI:NL:RBZWB:2024:3950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 22/5791
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en bevoegdheid heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had op 23 november 2022 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die op 24 mei 2022 zijn voertuig had geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank constateert dat de belanghebbende en zijn gemachtigde niet op de zitting zijn verschenen, ondanks dat zij tijdig waren uitgenodigd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inspanningen heeft verricht om de gemachtigde te horen, waardoor er geen sprake is van schending van de hoorplicht.

De rechtbank onderzoekt vervolgens de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om de uitspraak op bezwaar te doen. De belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar onbevoegd heeft gehandeld, omdat niet is aangetoond dat de directeur van de betrokken B.V. mandaat had om de uitspraak te doen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de bevoegdheid correct was, maar dat het gebrek in de beroepsfase is hersteld. Hierdoor kan de naheffingsaanslag worden gehandhaafd.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De heffingsambtenaar wordt wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende, omdat het bevoegdheidsgebrek pas na het indienen van het beroep is hersteld. De rechtbank kent een vergoeding van € 437,50 toe aan de belanghebbende voor de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5791
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf 1] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar,

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 november 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar deelgenomen: [naam] .
1.6.
Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Zij zijn door de griffier digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging digitaal is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De auto met [kenteken] stond op 24 mei 2022 omstreeks 20:06 uur stil aan de [adres] te [plaats] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat op dat moment geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,60 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 42,60 aan kosten van de naheffingsaanslag.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
3.3.
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Schending hoorplicht?
3.4.
Belanghebbende stelt dat er sprake is van een schending van de hoorplicht. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift namelijk verzocht om een hoorgesprek en dit verzoek is niet gehonoreerd door de heffingsambtenaar, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar weerspreekt de stelling van belanghebbende en stelt dat hij belanghebbende meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, maar dat belanghebbende hier niet op in is gegaan. Hiermee is van een schending van de hoorplicht geen sprake, aldus de heffingsambtenaar.
3.5.
De heffingsambtenaar heeft tevergeefs gepoogd om een hoorgesprek in te plannen op 3 november 2022 en, toen hier geen reactie op kwam, op 17 november 2022 of 21 november 2022. Voorts heeft de heffingsambtenaar meerdere malen aan de gemachtigde van belanghebbende verzocht om contact op te nemen om een hoorzitting in te plannen. Gemachtigde van belanghebbende is op geen van deze verzoeken van de heffingsambtenaar ingegaan en was niet bereikbaar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende inspanningen heeft verricht om gemachtigde van belanghebbende uit te nodigen voor een hoorzitting, waardoor er geen sprake is van een schending van de hoorplicht.
Standpunten van partijen
3.6.
Belanghebbende voert verder aan dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Volgens belanghebbende is niet gebleken dat de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg “directeur P1 On Street Management” mandaat heeft verleend om uitspraak op bezwaar te doen. Dit brengt volgens belanghebbende met zich mee dat de uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
3.7.
De heffingsambtenaar voert – kort samengevat – aan dat er geen sprake is van een gebrek. Op 13 november 2018 is door de heffingsambtenaar mandaat verleend aan de directeur van [B.V. 1] om vanaf 1 oktober 2018 besluiten te nemen ten aanzien van ingekomen bezwaarschriften over de heffing en invordering van parkeerbelastingen. Het besluit op bezwaar is genomen door [B.V. 2] , welke de rechtsopvolger is van [B.V. 1] . Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is van een gebrek, dient dit volgens de heffingsambtenaar met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd te worden.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar er niet in geslaagd om de bevoegdheidsvraag voldoende te beantwoorden. Immers, in het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat [B.V. 2] de rechtsopvolger is van [B.V. 1] Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gewezen op het bij het verweerschrift gevoegde organigram en verklaard dat hij ervan uitgaat dat [B.V. 2] als werkmaatschappij van [B.V. 1] ook bevoegd is gelet op het eerder verleende mandaat. Het mandaatbesluit is echter niet gewijzigd. Hiermee is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een bevoegd genomen besluit.
De rechtbank merkt verder op dat de uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar op 28 februari 2023 is bekrachtigd. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank het bevoegdheidsgebrek in de beroepsfase hersteld en kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, aangezien belanghebbende door dit gebrek niet is benadeeld. Omdat het gebrek pas is hersteld nadat belanghebbende beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van de beroepsfase en het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
3.9.
Belanghebbende heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 24 mei 2022 geparkeerd stond aan de [adres] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. (artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit Betaald Parkeren 2021-4). Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar wel het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
4.2.
Daarnaast zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt
.Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 875,- en de wegingsfactor 0,5. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 437,50. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [1] De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. [2]
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315