ECLI:NL:RBZWB:2024:3944
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de startersvrijstelling voor overdrachtsbelasting bij verkrijging van een koopwoning
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de toepassing van de startersvrijstelling voor de overdrachtsbelasting, die belanghebbende heeft voldaan bij de verkrijging van een koopwoning. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat belanghebbende in aanmerking komt voor de startersvrijstelling.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende en haar partner een woning hebben gekocht en deze meer dan zes maanden als hoofdverblijf hebben gebruikt. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor de startersvrijstelling is voldaan, omdat belanghebbende de woning niet tijdelijk als hoofdverblijf heeft gebruikt. De inspecteur had geen bewijs geleverd voor een evidente misbruiksituatie, wat een voorwaarde zou zijn om de startersvrijstelling te ontzeggen.
De rechtbank draagt de inspecteur op om aan belanghebbende een teruggaaf van de overdrachtsbelasting van € 9.600 te verlenen. Daarnaast moet de inspecteur het griffierecht van € 50 vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan belanghebbende betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.