ECLI:NL:RBZWB:2024:3940
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrek van voorbelasting bij verhuur van werkruimtes in de woning door directeur-grootaandeelhouder
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die als directeur-grootaandeelhouder van een holding een beroep doet op aftrek van voorbelasting in verband met de bouw- en inrichtingskosten van werkruimtes in zijn woning. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die betrekking hebben op naheffingsaanslagen omzetbelasting en teruggaafbeschikkingen over verschillende periodes in 2020 en 2021. De inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet als ondernemer voor de omzetbelasting kwalificeert, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuur van de werkruimtes aan de holding buiten zijn dienstbetrekking heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de werkruimtes en archiefruimte in de woning van de belanghebbende niet zelfstandig ter beschikking zijn gesteld aan de holding, maar dat het gebruik ervan beheerst wordt door de arbeidsrelatie tussen de belanghebbende en de holding. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie, waaronder het arrest Van der Steen, en concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslagen en teruggaafbeschikkingen in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.