ECLI:NL:RBZWB:2024:3936
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mogelijkheid tot afwaardering van bedrijfsvoorraad in de inkomstenbelasting door belanghebbenden
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2024, worden de beroepen van belanghebbenden, een man en een vrouw, tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had hen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2016 en 2017, waarbij de man een belastbaar inkomen uit werk en woning had van € 16.078 (2016) en € 22.438 (2017), en de vrouw € 18.151 (2016) en € 22.438 (2017). De inspecteur had ook belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank behandelt de vraag of belanghebbenden een afwaardering op de bedrijfsvoorraad in aanmerking kunnen nemen, die zij stellen te hebben geleden door een inbeslagname van hun voorraad in 2017.
De rechtbank oordeelt dat de aanslagen, zoals vastgesteld na bezwaar, naar de juiste hoogte zijn opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de inbeslagname van de voorraad in 2017 niet voorzienbaar was in 2016, waardoor een afwaardering voor dat jaar niet mogelijk is. Ook in 2017 kunnen belanghebbenden geen afwaardering in aanmerking nemen, omdat zij geen inzicht hebben gegeven in de fiscale kostprijs van de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de aanslagen in stand blijven. Belanghebbenden krijgen het griffierecht niet terug.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.