Op 10 juni 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende geheimhouding van stukken in een belastingrechtelijke procedure. De zaak betreft een verzoek van de inspecteur van de belastingdienst om geheimhouding van bepaalde gelakte passages in stukken die op de zaak betrekking hebben, op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur had eerder stukken ingediend, waaronder een verweerschrift en aanvullende stukken, en verzocht om geheimhouding van specifieke bijlagen. De gemachtigde van de belanghebbende heeft gereageerd op dit verzoek en zich niet verzet tegen de geheimhouding van de meeste gelakte passages, met uitzondering van enkele bijlagen waarin hij meent dat hij recht heeft op kennisneming.
De geheimhoudingskamer heeft besloten geen zitting te houden, omdat de aard van de procedure dit niet vereiste. De rechtbank heeft de geheimgehouden stukken beoordeeld en afgewogen tegen het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet voldoende gewichtige redenen heeft aangevoerd om geheimhouding van de bijlagen 100, 103 en 112 te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het verzoek tot geheimhouding van deze bijlagen afgewezen, voor zover het niet om persoonsgegevens gaat. De inspecteur is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op deze beslissing.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen en griffier mr. F.A.J.M. Wouters. De beslissing is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze beslissing kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.