ECLI:NL:RBZWB:2024:3931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 3402 t/m 23 _ 3404, 23/3724 en 23/3725
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting met betrekking tot vergrijpboeten en belastingrente

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelde de beroepen van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017, 2018 en 2019, alsook tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) voor de periode 2017 tot en met 2020. De inspecteur had eerder vergrijpboeten opgelegd op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 23 mei 2024, waarbij partijen ter zitting een compromis hebben bereikt over de boetes. De rechtbank heeft besloten dat de navorderingsaanslagen in stand blijven, maar dat de boetes voor de jaren 2017 en 2018 worden verminderd, terwijl de boete voor 2019 wordt vernietigd. De naheffingsaanslag OB blijft eveneens in stand, maar de boete wordt verlaagd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belastingrentebeschikkingen in stand blijven, aangezien de navorderingsaanslagen en naheffingsaanslag in stand blijven. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten aan belanghebbende en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3402, 23/3403, 23/3404, 23/3724 en 23/3725

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigden: mr. D. Harreman en [naam] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 mei 2023 en 29 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft over de jaren 2017, 2018 en 2019 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) aan belanghebbende opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur vergrijpboeten op basis van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan belanghebbende opgelegd en belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Het voorgaande kan als volgt worden weergegeven:
Zaaknr.
Jaar
Soort
Dagtekening
Kenmerk
Belasting
Boete
Rente
23/3402
2017
IB/PVV
17 september 2022
[BSN] .H.77.01
€ 17.764
€ 2.402
€ 1.115
23/3403
2018
IB/PVV
4 oktober 2022
[BSN] .H.87.01
€ 22.513
€ 5.206
€ 1.915
23/3404
2019
IB/PVV
4 oktober 2022
[BSN] .H.97.01
€ 36.837
€ 8.763
€ 2.262
1.2.
De inspecteur heeft over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) aan belanghebbende opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur een vergrijpboete op basis van artikel 67f van de AWR aan belanghebbende opgelegd en belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Het voorgaande kan als volgt worden weergegeven:
Zaaknr.
Tijdvak
Soort
Dagtekening
Kenmerk
Belasting
Boete
Rente
23/3725
2017 t/m 2020
OB
28 september 2022
[BSN] .F.01.0502
€ 50.571
€ 15.171
€ 6.006
1.3.
De inspecteur heeft over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 een boete van € 8.649 op basis van artikel 10a van de AWR aan belanghebbende opgelegd (de artikel 10a-boete) (zaaknummer 23/3724).
1.4.
Bij uitspraken op bezwaar van 15 mei 2024 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019 en de bijbehorende boete- en belastingrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.5.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020 en de bijbehorende boete- en belastingrentebeschikking ongegrond verklaard.
1.6.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de artikel 10a-boete gegrond verklaard en de artikel 10a-boete verminderd tot een boete van € 4.989. Bij beschikking van 30 mei 2023 heeft de inspecteur een kostenvergoeding aan belanghebbende toegekend van in totaal € 538.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en drs. [inspecteur 3].

Motivering

Het compromis
2. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt.
2.1.
Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019 zijn partijen overeengekomen dat deze in stand blijven. Met betrekking tot de boeten bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019 zijn partijen het volgende overeengekomen:
  • de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 wordt verminderd tot € 1.000;
  • de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 wordt verminderd tot € 500;
  • de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2019 wordt vernietigd.
2.2.
Met betrekking tot de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020 zijn partijen overeengekomen dat deze in stand blijft. Met betrekking tot de boete bij de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020 zijn partijen overeengekomen dat deze wordt verminderd tot € 5.011.
2.3.
Met betrekking tot de 10a-boete zijn partijen overeengekomen dat deze boete, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar (€ 4.989), in stand blijft.
2.4.
Verder zijn partijen overeengekomen dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie (‘undue delay’) reeds voldoende is gecompenseerd met de vermindering van de boeten conform het compromis.
2.5.
De rechtbank zal partijen volgen in hun compromis en dienovereenkomstig beslissen.
Belastingrente
3. Partijen hebben geen expliciete overeenstemming bereikt over de belastingrente. De rechtbank dient daarover dus nog een beslissing te nemen.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de belastingrentebeschikkingen conform de wet- en regelgeving zijn vastgesteld en dat de belastingrente de hoogte van de aanslag volgt. Aangezien partijen zijn overeengekomen dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019 en de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020 in stand blijven, blijven de belastingrentebeschikkingen als gevolg daarvan dus ook in stand. Al hetgeen belanghebbende ten aanzien van de (hoogte van de) belastingrente nog heeft aangevoerd, vormt voor de rechtbank geen aanleiding om de belastingrentebeschikkingen te verminderen.
3.2.
Het voorgaande betekent dat de belastingrentebeschikkingen in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen met zaaknummers 23/3402, 23/3403, 23/3404 en 23/3725 zijn voor zover zij zich richten tegen de boetebeschikkingen gegrond en voor het overige ongegrond. Het beroep met zaaknummer 23/3724 is ongegrond.
4.1.
De navorderingsaanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019, de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020, de bijbehorende belastingrentebeschikkingen en de artikel 10a-boete, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, blijven in stand. De boeten bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019 en de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020 worden verminderd.
4.2.
Omdat vier beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht van in totaal € 234 (€ 50 voor de beroepen met zaaknummers 23/3402 tot en met 23/3404 en € 184 voor het beroep met zaaknummer 23/3725) aan belanghebbende vergoeden.
4.3.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De proceskostenvergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld. Bij het bepalen van de proceskostenvergoeding op basis van het Besluit gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken waarvoor recht bestaat op een proceskostenvergoeding (zaaknummers 23/3402, 23/3404, 23/3404 en 23/3725) samenhangen [1] . Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek kon zijn. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 3.555 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting, met een waarde per punt van € 875, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken).
4.4.
Bij de uitbetaling van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase mag de inspecteur rekening houden met de in bezwaar reeds toegekende vergoeding van € 538.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer 23/3724 ongegrond;
  • verklaart de beroepen met zaaknummers 23/3402, 23/3403, 23/3404 en 23/3725 voor zover deze zich richten tot de boetebeschikkingen gegrond en verklaart deze beroepen voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar over de boetebeschikkingen bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019 en de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020;
  • vermindert de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 tot € 1.000;
  • vermindert de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 tot € 500;
  • vernietigt de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2019;
  • vermindert de boete bij de naheffingsaanslag OB 2017 tot en met 2020 tot € 5.011;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.555;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 234 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 10 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit.
2.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.