ECLI:NL:RBZWB:2024:3928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 24/2834
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning voor zonnepark

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2024, wordt het beroep van eisers beoordeeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark op 13 september 2018. Het college heeft deze aanvraag op 16 oktober 2019 en 6 april 2021 geweigerd, maar deze besluiten zijn later vernietigd door de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierdoor was het college verplicht om opnieuw op de aanvraag te beslissen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het college niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers het college op 22 augustus 2022 en 9 november 2023 in gebreke hebben gesteld, maar het college heeft nog steeds geen nieuw besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast stelt de rechtbank de reeds verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat het college de hoogte van de dwangsom niet zelf heeft vastgesteld. De rechtbank veroordeelt het college ook tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers en het griffierecht van € 371,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], gevestigd in [plaats 1] , eisers
(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op een aanvraag van
13 september 2018 om een omgevingsvergunning voor de realisering van een zonnepark aan de [adres] in het buitengebied tussen [plaats 2] en [plaats 3] voor een periode van 25 jaar.
1.1.
Bij besluiten van 16 oktober 2019 en 6 april 2021 heeft het college de aanvraag geweigerd. Omdat het weigeringsbesluit is vernietigd door de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 oktober 2023 [1] , respectievelijk de uitspraak op het hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
16 februari 2022 [2] , is het college gehouden om opnieuw op de aanvraag te beslissen.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eisers hebben de aanvraag ingediend op
10 september 2018. Het college beslist op de onderhavige aanvraag binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. [4] De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eisers hebben het college op 22 augustus 2022 en 9 november 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Uit het verweerschrift van
18 april 2024 blijkt dat de beslistermijn is overschreden gelet op de opdracht van de Afdeling. Het college heeft van de Afdeling de opdracht gekregen om alle ingekomen zonneparkaanvragen op gelijke wijze te beoordelen aan de hand van de voorwaarden en criteria die zijn geformuleerd in het gemeentelijk beleidsstuk ‘Beleidskader grootschalige zonnevelden’. Het college verzoekt om een beslistermijn van zes maanden.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op een aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat het college zes maanden de tijd krijgt om een besluit bekend te maken. De rechtbank komt tot deze periode gelet op het vervolgtraject waarin de aanvraag verkeert. Het college is bezig met het opstellen van zienswijzenota’s, waarin de zienswijzen tegen de ontwerpbesluiten op de aanvragen worden samengevat en beantwoord. De definitieve zienswijzenota’s worden met de oplegnotitie ter beoordeling voorgelegd aan de raad. Pas hierna kan het college een definitief besluit nemen op de aanvraag.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eisers hebben ook verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [5]
6.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 22 augustus 2022 en 9 november 2023 bij het college is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, het college de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

3.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4.Dit staat in artikel 3:18 van de Awb.
5.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.