ECLI:NL:RBZWB:2024:3926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 24/233 WET
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden en het evenredigheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van de toestemming voor beveiligingswerkzaamheden beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen, had toestemming gekregen van de politie om beveiligingswerkzaamheden te verrichten via [bedrijf]. Deze toestemming werd ingetrokken door de korpschef na een incident waarbij eiser beschuldigd werd van bedreiging en vernieling. De rechtbank oordeelt dat de korpschef de intrekking van de toestemming niet voldoende heeft gemotiveerd, vooral omdat eiser voor de beschuldigingen was vrijgesproken en de aangifte was geseponeerd. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de toestemming een te zware maatregel is en dat een waarschuwing volstaat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 19 juli 2023, waarbij de korpschef wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van het evenredigheidsbeginsel in bestuursrechtelijke beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/233 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Veen),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. S. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de toestemming aan [bedrijf] om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr).
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 december 2023 heeft de korpschef de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en is de intrekking van de toestemming in stand gelaten.
1.2.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde en namens de korpschef de gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 23 december 2021 is aan [bedrijf] ten behoeve van eiser door de politie, eenheid Midden-Nederland, aan [bedrijf] te [plaats 2] toestemming verleend voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureau (Wpbr).
2.1.
Op 27 december 2022 is tegen eiser aangifte gedaan wegens bedreiging en vernieling. Eiser zou op 16 december 2022 de voordeur van een woning hebben beschadigd en de bewoners hebben bedreigd.
2.2.
Naar aanleiding van dit incident heeft de korpschef op 15 maart 2023 zijn voornemen om de toestemming voor eisers beveiligingswerkzaamheden bij [bedrijf] in te trekken schriftelijk aan eiser bekend gemaakt. Eiser heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
2.3.
Op 25 april 2023 is de aangifte ten aanzien van bedreiging door het Openbaar Ministerie geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
2.4.
Bij besluit van 19 juli 2023 (primair besluit) heeft de korpschef de aan [bedrijf] verleende toestemming voor eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten ingetrokken op grond van artikel 7, vijfde lid van de Wbpr.
2.5.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
Op 20 oktober 2023 is eiser door de politierechter vrijgesproken ten aanzien van de aangifte van vernieling.
2.7.
De korpschef heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de korpschef in redelijkheid de toestemming aan [bedrijf] om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten heeft kunnen intrekken. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Inhoudelijke beoordeling
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak
Evenredigheidsbeginsel
6. Eiser heeft betoogd dat intrekking van de toestemming onevenredig is. Hij heeft aangevoerd dat een minder vergaande maatregel, zoals een waarschuwing, volstaat. Er is volgens eiser geen rekening gehouden met de aard van het delict, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, de kans op recidive en de persoonlijke ontwikkeling van eiser.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, nu eiser een beroep heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel, het toetsingskader, zoals neergelegd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), relevant is. De bestuursrechter toetst (1) of het middel geschikt is om het doel te bereiken, (2) of het een noodzakelijke maatregel is of dat met een minder vergaande of belastende maatregel kon worden volstaan en (3) of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.
Noodzakelijkheid
6.2.
Eiser stelt dat de intrekking geen noodzakelijke maatregel is. Aan de hand van de ernst en omvang van het incident op 16 december 2022 volstaat volgens eiser een waarschuwing om een betrouwbare veiligheidszorg te beschermen. De enkele constatering dat de toestemming wordt ingetrokken omdat de betrouwbaarheid niet meer boven iedere twijfel is verheven, is daartoe volgens eiser onvoldoende.
6.3.
In het verweerschrift en ter zitting heeft de korpschef onderbouwd waarom hij de maatregel passend en noodzakelijk acht. De korpschef is, gelet op de ernst en het onvoorspelbare karakter van eisers gedragingen, in samenhang met het gegeven dat sinds de gedragingen nog weinig tijd is verstreken, er niet van overtuigd dat een waarschuwing voldoende preventieve werking heeft. Personen moeten erop kunnen vertrouwen dat een beveiliger betrouwbaar is en onder druk bij hoogoplopende emoties in staat is zich te beheersen.
6.4.
De rechtbank overweegt dat van belang is dat de maatregel is afgestemd op een individueel geval. De korpschef moet motiveren waarom de gekozen maatregel in het specifieke geval, een passende en noodzakelijke maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming, dan is dat laatste niet noodzakelijk. Als een keuze mogelijk is tussen meer geschikte maatregelen, dan moet op basis van deze toets die maatregel worden gekozen die de belanghebbenden het minst belast. [1]
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is waarom de intrekking in dit geval noodzakelijk was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser voor vernieling is vrijgesproken en de zaak ten aanzien van de bedreiging is geseponeerd. De rechtbank is van oordeel dat er in dat geval een zwaardere motiveringsplicht geldt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de motivering van de korpschef enkel ziet op het voorval van 16 december 2022. Hoewel eiser heeft erkend dat hij op 16 december 2022 uit frustratie heeft gehandeld, staat - gelet op de vrijspraak en het sepot - strafrechtelijk vast dat eiser voor deze feiten niet schuldig is bevonden. De korpschef behoorde volgens de rechtbank daarom ook andere feiten en omstandigheden in zijn onderbouwing te betrekken waaruit blijkt dat eiser de gegeven rechtsregels naast zich neer heeft gelegd en waaruit blijkt dat de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Voor het waarborgen van een betrouwbare veiligheidszorg zijn ook minder vergaande maatregelen denkbaar, zoals een waarschuwing. Ter zitting heeft de korpschef aangegeven dat een waarschuwing recentelijk in sommige situaties is toegepast. Volgens de korpschef volstaat een waarschuwing in het geval dat een beveiliger is aangehouden voor het onder invloed van alcohol deelnemen aan het verkeer in de lichtste treden. Voorwaarde is dan wel dat geen ongeval of schade heeft voorgedaan en er geen andere aanleiding is om te twijfelen aan zijn betrouwbaarheid. Hieruit leidt de rechtbank af dat een minder ingrijpende maatregel in de vorm van een waarschuwing (ook hier) een passende(r) maatregel is om de veiligheidszorg te waarborgen. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser een blanco strafrechtelijk verleden heeft en niet is veroordeeld voor vernieling of bedreiging op 16 december 2022.
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van eiser op 16 december 2022 nog steeds aan hem te verwijten valt en de betrouwbaarheid als beveiliger in twijfel kan worden getrokken, maar dat intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten een te zware maatregel is. De korpschef had in deze situatie moeten volstaan met een minder vergaande maatregel om de veiligheidszorg te beschermen, namelijk met een waarschuwing.
7. Nu eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de overige beroepsgronden nog te bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 19 juli 2023 tot intrekking van de verleende toestemming. Deze intrekking is hiermee dus ‘van de baan’. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepaalt dat eiser een waarschuwing krijgt vanwege het incident op 16 december 2022.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de korpschef tot het vergoeden van de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875 en wegingsfactor 1).
Ook de proceskosten in bezwaar komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van €1.248,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van €624,- en wegingsfactor 1).
10. De korpschef moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 19 juli 2023 en legt eiser in plaats daarvan een waarschuwing op;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt de korpschef tot betaling van €2.998,- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de korpschef het griffierecht van €187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)
Artikel 7
Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau, zonder vestiging in Nederland, aan welke een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2, eerste en derde lid, laat personen als bedoeld in het tweede lid, geen beveiligingsonderscheidenlijk recherchewerkzaamheden in Nederland verrichten, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid wordt verleend na de betaling van een vergoeding van kosten aan het Rijk of de politie. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels met betrekking tot de kostenvergoeding.
Met de toestemming, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt gelijkgesteld een verklaring afgegeven in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale toestemming wordt nagestreefd.
Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een verzoek tot toestemming als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (beleidsregels)
Paragraaf 3.3
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.