ECLI:NL:RBZWB:2024:3922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
02/800043-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een betrokkene, geboren in 1969. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de TBS met twee jaar toegewezen. De TBS was oorspronkelijk opgelegd in 2015 na veroordeling voor ernstige misdrijven, waaronder poging tot afpersing en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene nog steeds lijdt aan een ziekelijke stoornis en dat het recidivegevaar aanwezig is. De kliniek waar de betrokkene verblijft, heeft geadviseerd om de TBS te verlengen, gezien de hoge kans op recidive bij beëindiging van de maatregel. Tijdens de zitting is de betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, en is er deskundigenadvies ingewonnen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de behandeling en resocialisatie van de betrokkene meer tijd in beslag zal nemen dan één jaar, en heeft daarom de TBS verlengd met twee jaar. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/800043-14
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2024
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in [de kliniek] ,
[adres] .

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 28 maart 2024, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met twee jaar;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene van februari 2022 tot en met februari 2024;
- het rapport van [de kliniek] (hierna: de kliniek) van 11 maart 2024, waarin het advies van de kliniek wordt vermeld;
- het proces-verbaal van de zitting bij deze rechtbank van 23 april 2024.

2.De procesgang

Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 februari 2015 is betrokkene
wegens het medeplegen van een poging tot afpersing, het medeplegen van opzettelijk
iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en het plegen van een
bedreiging veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en TBS met voorwaarden.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om misdrijven als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De TBS met voorwaarden is aangevangen op 11 mei 2015. Bij beslissing van 15 juni 2016 heeft de rechtbank bevolen dat betrokkene van overheidswege zal worden verpleegd.
De TBS is laatstelijk verlengd bij beslissing van 24 mei 2022 voor een termijn van twee jaar.
Tijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 mei 2024 is de officier van justitie mr. J.A. Castelein gehoord. Tevens is betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, advocaat te ’s-Gravenhage.
Voorts is als deskundige gehoord [naam] , GZ-psycholoog en regiebehandelaar bij de kliniek.

3.Het advies van de kliniek

De kliniek adviseert om de TBS te verlengen met twee jaar. In het verlengingsadvies van
11 maart 2024 heeft de kliniek verslag gedaan van het verloop van de TBS-maatregel. Daarin wordt, kort samengevat, het volgende vermeld. Bij betrokkene is sprake van een licht verstandelijke beperking, een reactieve hechtingsstoornis, een posttraumatische stress-stoornis en stoornissen in middelengebruik (in remissie binnen de huidige gereguleerde omgeving). Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat bij beëindiging van de maatregel en ook bij een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Betrokkene verblijft sinds september 2016 bij de kliniek. In mei/juni 2022 werd afgeschaald naar [RIBW] waar betrokkene transmuraal verlof genoot, maar na een incident tijdens een verlof werd hij in augustus 2022 teruggeplaatst naar de [afdeling 1] van de kliniek (beveiligingsniveau 2). In maart 2023 bleek dat betrokkene speed had gebruikt tijdens onbegeleid verlof en werden zijn verloven tijdelijk ingetrokken. Vervolgens werd in mei 2023 een Melding Bijzonder Voorval gedaan naar aanleiding van een aangifte die was gedaan tegen betrokkene, waarna de verlofmogelijkheden werden bevroren. Hierna namen de agressie en de spanning bij betrokkene toe en werd hij voor een time-out geplaatst op de BIZ. In juni 2023 is betrokkene teruggeplaatst op de [afdeling 1] en kon een verlofhervatting worden aangevraagd. Deze verlofhervatting is echter niet doorgezet vanwege een nieuwe Melding Bijzonder Voorval in september 2023. Betrokkene bleek betrokken bij een handelsnetwerk in verdovende middelen. In februari 2024 is hij overgeplaatst naar de [afdeling 2] (beveiligingsniveau 3), een andere afdeling binnen de kliniek.
Na acht jaar zorg is het behandelplafond bereikt. Betrokkene blijkt niet leerbaar in het aanleren van eigen spanningsregulatie. Er is nog steeds sprake van delict- dan wel risicovol gedrag waarbij de beveiligde setting van beveiligingsniveau 2 en 3 onvoldoende blijkt.
Betrokkene heeft een omgevingsprothese nodig die hem beschermd tegen overvraging.
Als deze prothese goed wordt ingericht blijft het bij verbaal geweld en vernieling en kan fysieke agressie worden voorkomen. Er is daarom een overplaatsingsverzoek geschreven voor een tweede behandelpoging extern. Betrokkene staat nu op de wachtlijst van de [locatie] (beveiligingsniveau 4). De strakke kaders zullen hem duidelijkheid geven en daarna zal gekeken worden of afschalen opnieuw mogelijk is. Dit alles is niet mogelijk binnen één jaar tijd, waardoor een verlenging van twee jaar noodzakelijk is.
Ter zitting heeft de deskundige het verlengingsadvies toegelicht en daaraan toegevoegd dat de situatie onveranderd is. Betrokkene staat als tweede op de wachtlijst bij de [locatie] , maar niet duidelijk is wanneer hij daar kan worden geplaatst. De kliniek handhaaft het advies tot verlenging met twee jaar.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is ter zitting gebleven bij zijn vordering de TBS met twee jaren te verlengen waarbij hij zich schaart achter het advies van de kliniek. Volgens de officier van justitie is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt en is een tweejarige verlenging noodzakelijk, omdat de verdere behandeling en resocialisatie van betrokkene meer dan een jaar tijd in beslag zal nemen.

5.Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzet zich niet tegen een verlenging van de TBS, maar meent dat er redenen zijn om te verlengen met één jaar. De behandeling en de verloven van betrokkene verliepen voorspoedig totdat door een medecliënt een valse aangifte werd gedaan. Hierdoor werd het verlof van betrokkene stopgezet en namen de spanningen bij hem toe, met een opschaling van het beveiligingsniveau tot gevolg. Op de huidige afdeling binnen de kliniek gaat het goed met betrokkene. Hij wil daar graag blijven en een herstart maken met zijn verloven. Verloven zorgen er juist voor dat hij minder spanning ervaart. Er zijn geen redenen om betrokkene over te plaatsen naar de [locatie] waar een strakker regime geldt. De informatie die de kliniek daaraan ten grondslag legt is innerlijk tegenstrijdig. Gezien het voorgaande wil de verdediging dat over een jaar wordt beoordeeld hoe het verdere behandeltraject van betrokkene is verlopen.

6.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is bevoegd om van de vordering kennis te nemen, omdat zij in eerste aanleg
kennis heeft genomen van de misdrijven ter zake waarvan de TBS is gelast.
De vordering is tijdig, dat wil zeggen niet eerder dan twee maanden en niet later dan één
maand voor het tijdstip waarop de TBS door tijdsverloop zal eindigen, ingediend.
De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vordering.
De TBS kan slechts worden verlengd indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen de verlenging van de TBS eist. Het recidivegevaar moet nog aanwezig zijn en dient voort te vloeien uit een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens. Gelet op het advies van de kliniek wordt nog steeds aan deze wettelijke criteria voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de TBS moet worden verlengd.
De vervolgvraag is met welke termijn de TBS moet worden verlengd. Volgens vaste jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat wanneer aannemelijk is dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan één jaar,
de TBS dient te worden verlengd met een termijn van twee jaar. Dit kan anders zijn wanneer de reële kans bestaat dat de maatregel na verloop van een jaar kan worden gewijzigd of
beëindigd of als het verloop van de behandeling daartoe aanleiding geeft.
Uit het advies van de kliniek en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de verwachting is dat de verdere behandeling en resocialisatie van betrokkene langer dan één jaar zal duren, zodat een verlenging van twee jaar in de rede ligt. Een (voorwaardelijke) beëindiging ligt niet in de lijn der verwachting en naar het oordeel van de rechtbank geeft het verloop van het behandeltraject evenmin aanleiding voor een kortere verlenging.
De rechtbank neemt hierbij onder andere in aanmerking dat de tegen betrokkene gedane aangifte in 2023 niet op zichzelf staat, maar dat sinds augustus 2022 sprake is geweest van meerdere incidenten binnen de muren van de kliniek en ook tijdens verloven. Daarnaast zal betrokkene bij een nieuwe instelling een min of meer nieuwe start moeten maken. De rechtbank zal dan ook de TBS met verpleging van overheidswege verlengen met twee jaar.

7.De beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van betrokkene met 2 jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.J.E.M. Hoezen en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juni 2024.
Mrs. V. Hartman en M.E. de Boer zijn niet in de gelegenheid de beslissing te ondertekenen.