ECLI:NL:RBZWB:2024:3904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 21/5686
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-beschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout behandeld. Het beroep betreft de WOZ-beschikking voor een object in Oosterhout, waarbij de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende op 17 december 2021 niet-ontvankelijk verklaarde, omdat het bezwaar niet tijdig zou zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar deze beslissing ten onrechte heeft genomen.

De rechtbank stelt vast dat de aanslag, gedateerd op 30 april 2019, op 23 april 2019 ter post is aangeboden. Het bezwaarschrift van belanghebbende, gedateerd op 28 april 2021, is op 3 mei 2021 ontvangen door de heffingsambtenaar. Belanghebbende betwist de ontvangst van de aanslag en stelt dat de heffingsambtenaar niet kan aantonen dat de aanslag op de juiste wijze is verzonden. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar geen deugdelijke verzendadministratie heeft overgelegd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de aanslag op de gestelde datum is verzonden.

De rechtbank vernietigt het besluit van de heffingsambtenaar en verklaart het beroep gegrond. De heffingsambtenaar wordt opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 360,- en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan belanghebbende vergoeden. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de behandeling in eerste aanleg nog niet is geëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 december 2021. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor het object [adres] te [plaats] met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom is het beroep kennelijk gegrond.
3. De aanslag heeft als dagtekening 30 april 2019 en zou op 23 april 2019 ter postbezorging zijn aangeboden.
4. Het bezwaarschrift, met dagtekening 28 april 2021, is op 3 mei 2021 bij de heffingsambtenaar ontvangen.
5. Belanghebbende betwist de ontvangst en daarmee de verzending van de aanslag. Het is dan aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de aanslag is verzonden. Daarbij is in ieder geval vereist dat de aanslag is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum en dat er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
6. De heffingsambtenaar heeft geen (deugdelijke) verzendadministratie overgelegd. Er wordt wel aangevoerd dat zijn administratie aangeeft dat de aanslag op 23 april 2019 ter (gewone)postbezorging is aangeboden. Tevens geeft de heffingsambtenaar aan, door middel van een print screen, dat de vermelde aanslagen in 10 termijnen zijn voldaan.
7. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde stukken niet zijn aan te merken als een deugdelijke verzendadministratie. Wil een verzendadministratie deugdelijk zijn, dan moet hieruit blijken wanneer het poststuk is aangeboden aan welk postvervoerbedrijf. Dat is hier niet het geval. Voor zover de heffingsambtenaar met het betalingsoverzicht heeft willen aantonen dat de aanslag (op de juiste wijze) is verzonden en door belanghebbende is ontvangen slaagt dit niet. Het betalingsoverzicht geeft enkel aan dat betalingen door middel van automatische incasso is voldaan. Dit zegt verder niets over de verzending van de aanslag.
8. Nu geen deugdelijke verzendadministratie is overgelegd, is niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag op de gestelde datum is verzonden en daarmee op de juiste wijze bekend is gemaakt.

Conclusie en gevolgen

9. Het bezwaar is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De heffingsambtenaar moet alsnog inhoudelijk op het bezwaar beslissen.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank merkt de zaak aan als een lichte zaak. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9.2.
De rechtbank wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af, aangezien door deze uitspraak de behandeling in eerste aanleg nog niet is geëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 december 2021;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 360,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
- wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 10 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.