ECLI:NL:RBZWB:2024:3902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 22/3470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet in belastingzaak

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/3470, waarin het verzet van belanghebbende, een B.V. uit [plaats], niet-ontvankelijk is verklaard. Dit verzet was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 17 november 2023, waarin het beroep van belanghebbende ongegrond was verklaard. Belanghebbende had in het verzetschrift geen gronden vermeld, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had belanghebbende de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar ondanks een verzoek om uitstel heeft belanghebbende geen gronden ingediend. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk op het verzet ingaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Awb genoemd die van toepassing zijn op het indienen van bezwaar- en beroepsschriften.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 november 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 17 november 2023 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het verzet ontvankelijk?
3. Iemand die verzet instelt moet in het verzetschrift de gronden van het verzet vermelden(artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb). [1] Indien de gronden niet zijn aangevoerd of niet is voldaan aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het verzet, kan het verzet niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn (artikel 6:6 van de Awb).
4. De rechtbank stelt vast dat het verzetschrift geen gronden van het verzet bevat. De griffier heeft belanghebbende bij een digitaal bericht van 18 januari 2024 in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen twee weken te herstellen. In dit bericht is belanghebbende erop gewezen dat het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan het verzoek van de rechtbank wordt voldaan. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 1 februari 2024, ontvangen door de rechtbank op 9 februari 2024, verzocht om uitstel. Bij een digitaal bericht van 14 februari 2024 heeft de griffier twee weken uitstel verleend aan belanghebbende. Belanghebbende is medegedeeld dat bij het niet-voldoen aan het verzoek van de rechtbank dat zij daaraan de gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen. Belanghebbende heeft tot op heden geen gronden ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het verzet niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 10 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb betreffende het bezwaar- en beroepschrift zijn van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 8:55, tweede lid, van de Awb.