In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A58 te Ulvenhout op 27 augustus 2022. Betrokkene stelde dat de telefoon in een standaard was geplaatst en enkel als GPS werd gebruikt, en dat hij deze niet had aangeraakt tijdens het rijden. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar betrokkene ging in beroep bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter oordeelde dat uit het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bewijs was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter verwierp de argumenten van betrokkene en concludeerde dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter besloot de boete te matigen met 25% vanwege de schending van de hoorplicht, waardoor de boete werd vastgesteld op € 262,50. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de verhoging van de sanctie werd ongedaan gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier.