Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, geboren in 2005, een klaagschrift had ingediend tegen het conservatoire beslag op zijn snorfiets. Het beslag was gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar openlijke geweldpleging, waarbij klager betrokken zou zijn geweest. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Demir, stelde dat het beslag onterecht was en dat hij de snorfiets nodig had voor dagelijks gebruik. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, was van mening dat het beslag gehandhaafd moest blijven vanwege de mogelijkheid van een schadevergoedingsmaatregel die aan klager opgelegd zou kunnen worden.
De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is. De rechtbank concludeerde dat er voldoende reden was om aan te nemen dat klager betrokken was bij een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat er een schadevergoedingsmaatregel zou volgen, gezien het letsel van de aangever. De waarde van de snorfiets, tussen de 500 en 800 euro, werd als niet disproportioneel beschouwd in relatie tot het beslag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarmee het beslag op de snorfiets gehandhaafd bleef. De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.