In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het stilstaan op het trottoir op 2 november 2022 te Breda. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 17 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E.J.T. Berkeljon.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het stilstaan op het trottoir, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat het stilstaan op het trottoir niet is toegestaan, ook niet voor laden en lossen, en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de structurele schending van de hoorplicht en heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter heeft bepaald dat het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en griffier K. Verdult.