In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een verboden plek, specifiek op het Brouwhuisplein te Breda, op 29 september 2022. De betrokkene stelde in zijn beroepschrift dat het verkeersbord dat het parkeerverbod aangaf, niet op de juiste locatie was geplaatst, maar op de Ceresstraat. Hij verzocht om bewijs dat het bord ook daadwerkelijk op het Brouwhuisplein stond.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. E.J.T. Berkeljon, verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat de bebording niet in elke straat aanwezig hoeft te zijn, aangezien het om een zone gaat. De kantonrechter oordeelde echter dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar matigde deze met 25% vanwege de schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de hoorplicht in administratieve procedures.