In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 5 juni 2022 te Breda. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E.J.T. Berkeljon. De betrokkene voerde aan dat de officier van justitie enkel had gekeken naar de weersomstandigheden en niet naar de chaotische verkeerssituatie. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende ook een schending van de hoorplicht, wat leidde tot een verzoek om de boete met 25% te matigen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de betrokkene verantwoordelijk was voor de omstandigheden. Echter, de schending van de hoorplicht leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter matigde de boete met 25% en droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter en de griffier.