In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning. De overtreding vond plaats op 22 oktober 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E.J.T. Berkeljon. De betrokkene voerde aan dat de bebording niet op de juiste locatie stond en dat hij had betaald met een parkeerapp. De zittingsvertegenwoordiger stelde dat de bebording in de zone aanwezig was en dat de betrokkene geen route had aangegeven, waardoor de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie.
De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en matigde de boete met 25% vanwege de schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de kantonrechter droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de gevolgen van het niet naleven daarvan.