In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 9 juni 2022 in Breda. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de gemachtigde van de betrokkene aanwezig, evenals de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.J.T. Berkeljon.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond en dat de betrokkene de gedraging heeft erkend. Echter, er was sprake van een schending van de hoorplicht, omdat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wettelijke vereisten en leidt tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft het beroep tegen die beslissing gegrond verklaard en de boete met 25% gematigd, omdat er sprake was van een structurele schending van de hoorplicht.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de boete wordt gewijzigd en dat het bedrag dat de betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. De kantonrechter heeft de officier van justitie opgedragen om het teveel betaalde bedrag van € 25,00 aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.