ECLI:NL:RBZWB:2024:3760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
24/3193 OPIUM VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van hard- en softdrugs

Op 6 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen het besluit van de burgemeester van Roosendaal om zijn woning te sluiten voor drie maanden op grond van de Opiumwet. De burgemeester had op 4 april 2024 besloten tot sluiting na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning, waaronder 6.853 gram henneptoppen, 420 gram hasj, 14 gram cocaïne en 153 gram opiaten. Verzoeker, die de woning huurt van Stichting Alwel, voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de drugs in zijn woning en dat de sluiting niet noodzakelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs die duiden op handel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter verwachtte dat het bestreden besluit in bezwaar stand zou houden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de huurder voor wat er in zijn woning gebeurt, ongeacht of hij op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3193 OPIUM VV

uitspraak van 6 juni 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
bewindvoerder: [bewindvoerder] ,
en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal (de burgemeester), verweerder,

gemachtigde: mr. I.J.A.M. Jongeneelen.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Alwel, te Roosendaal.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 april 2024 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van zijn woning aan de [adres] in [plaats] voor drie maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 mei 2024. Verschenen zijn: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
Verzoeker huurt de woning aan de [adres] in [plaats] . Stichting Alwel is eigenaar van deze woning.
Uit de Bestuurlijke rapportage van 12 januari 2024 blijkt dat de politie op 11 januari 2024 in deze woning is binnengetreden. In de woning werden 6.853 gram henneptoppen, 420 gram hasj, 14 gram cocaïne en 153 gram opiaten aangetroffen.
Met de brief van 5 maart 2024 heeft de burgemeester aan verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is de woning aan de [adres] te sluiten.
Verzoeker heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester met ingang van 17 april 2024 verzoekers woning gesloten voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Uit een e-mailbericht van 29 mei 2024 blijkt dat de bewindvoerder toestemming heeft verleend voor deze procedure.
De burgemeester heeft de effectuering van het bestreden besluit opgeschort tot twee dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoekers woning voor drie maanden gesloten.
Bevoegdheid
De burgemeester stelt dat hij bevoegd is tot sluiting van de woning over te gaan. Volgens de burgemeester is sprake van een handelshoeveelheid drugs gelet op de aangetroffen hoeveelheid. Die hoeveelheden soft- en harddrugs overschrijden ruimschoots de door het OM voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheden. De burgemeester acht het aannemelijk dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Evenredigheid
De burgemeester acht sluiting van de woning een geschikt middel. Daarmee wordt de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich meebrengt (verder) voorkomen. Ook is een zichtbare sluiting voor drugscriminelen en buurtbewoners het signaal dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
De burgemeester stelt verder dat in de woning een zeer grote hoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen. Daarnaast zijn er diverse attributen – voor het opzetten van een hennepkwekerij, een grote hoeveelheid contant geld, een Spy Detector en valse kentekenplaten – aangetroffen die wijzen op beroepsmatige handel. Uit de Bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat er ‘loop’ is naar de woning. Gelet hierop neemt de burgemeester aan dat verzoekers woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook al zou ter plaatse geen feitelijke drugshandel geconstateerd zijn. Bovendien ligt verzoekers woning in de voor drugshandel kwetsbare [wijk ] . In deze wijk worden gemiddeld drie woningen per jaar gesloten op grond van de Opiumwet. Deze wijk maakt ook deel uit van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid [plaats] .
Uit de aanvullende Bestuurlijke rapportage van de politie van 28 maart 2024 blijkt dat ook na het binnentreden op 11 januari 2024 nog met enige regelmaat meldingen van overlast over deze woning bij de politie zijn gedaan. Verder wijst de burgemeester op de verklaring die in deze rapportage is opgenomen.
De burgemeester acht sluiting van verzoekers woning noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving en herstel van de openbare orde.
Verzoekers stelling dat hij tot aan het binnentreden door de politie geen weet heeft gehad van de drugs in zijn woning vindt de burgemeester ongeloofwaardig. Volgens de basisregistratie personen (brp) is verzoeker als enige bewoner woonachtig op het adres. Daarnaast stelt de burgemeester dat verzoeker als bewoner verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn woning gebeurt. De drugs zijn verspreid over de woning aangetroffen. Deze lagen deels in het zicht. Nu verzoeker heeft aangegeven dat hij met enige regelmaat in zijn woning kwam, acht de burgemeester het aannemelijk dat verzoeker van de drugs wist.
De burgemeester stelt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat woningen worden gesloten bij drugshandel. Verzoeker had kunnen weten dat sluiting volgt. Inherent aan sluiting is dat verzoeker de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Het is aan verzoeker zelf om voor vervangende woonruimte te zorgen. Het algemeen belang en het moreel besef verzetten zich ertegen dat de gemeente tijdelijke huisvesting biedt aan personen die verwijtbaar een overtreding van de Opiumwet begaan hebben. Door verzoeker is niet aannemelijk gemaakt dat hij geen alternatieve huisvesting kan vinden. Uit de zienswijze blijkt volgens de burgemeester juist dat verzoeker de mogelijkheid heeft om bij zijn ouders te verblijven.
De burgemeester ziet in de omstandigheden van dit geval geen reden om van zijn beleid af te wijken en om van sluiting af te zien. Het algemeen belang bij sluiting weegt zwaarder dan verzoekers belang om in zijn woning te blijven.

Verzoek

Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening. Door de sluiting zal verzoeker op zeer korte termijn moeten verhuizen, wordt de huurovereenkomst ontbonden en zal hij op een zwarte lijst worden geplaatst waardoor hij langere tijd geen huurwoning zal kunnen krijgen in de regio [plaats] . Verzoeker heeft niet de middelen om tijdelijk elders te huren.
Verzoeker stelt dat sluiting van de woning niet noodzakelijk is. Verzoekers woning vervult geen cruciale rol in het drugscircuit en de woning staat evenmin bekend als drugspand. Er is geen loop naar de woning en geen overlast. Er is ook geen sprake van recidive. De burgemeester had dan ook kunnen volstaan met een minder ingrijpend middel.
Daarnaast zijn in verzoekers woning alleen softdrugs aangetroffen. De harddrugs zijn aangetroffen in de kelderbox. De kelderbox ligt apart van de woning. De burgemeester had dan ook kunnen volstaan met het sluiten van de kelderbox en ten aanzien van de woning een waarschuwing kunnen geven.
Verzoeker stelt voorts dat de burgemeester geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke situatie. Verzoeker heeft vanaf medio 2023 tijdelijk bij zijn ouders verbleven vanwege verslavings- en multiproblematiek. Ten tijde van het binnentreden in de woning door de politie verbleef verzoeker ook niet in de woning. Tijdens zijn verblijf bij zijn ouders heeft een buurjongen, die de sleutel had, misbruik gemaakt van verzoekers woning door daar drugs op te slaan. Verzoeker kwam nog wel regelmatig in de woning maar niet dagelijks en heeft toen nooit drugs aangetroffen. Vanaf het moment dat verzoeker weer in de woning woont is er geen enkele aanwijzing dat die woning onderdeel uitmaakt van het drugscircuit. Er is geen loop naar de woning en geen sprake van onrust of overlast. Sluiting van de woning treft daarom geen doel.
Volgens verzoeker is het niet mogelijk om weer bij zijn ouders te gaan verblijven. Hij heeft daar alleen uit nood verbleven toen het erg slecht met hem ging. Eisers ouders hebben ook aangegeven dat hij niet weer bij hen kan intrekken.
Verzoeker wordt onevenredig hard getroffen door het sluiten van de woning en sluiting is niet noodzakelijk. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter daarom het besluit tot sluiting van zijn woning te schorsen.

Toetsingskader

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter dient te beoordelen of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester, waarbij verzoekers woning gedurende drie maanden is gesloten, in bezwaar stand zal houden. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Bevoegdheid
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van een woning als in die woning soft- of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In de rechtspraak is als uitgangspunt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs of 0.5 gram harddrugs de aangetroffen drugs in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
Uit de Bestuurlijke rapportage blijkt dat in verzoekers woning en kelderbox 6853 gram henneptoppen, 420 gram hasj, 14 gram cocaïne en 153 gram opiaten zijn aangetroffen. Daarnaast is een grote som contant geld aangetroffen.
De aangetroffen hoeveelheid drugs is een hoeveelheid waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verder duidt het contante geld op handel.
Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft niet gesteld dat de drugs bedoeld zijn voor eigen gebruik noch betwist hij dat er sprake is van een handelshoeveelheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
Over de wijze waarop de burgemeester van die bevoegdheid gebruik maakt heeft hij het Damoclesbeleid vastgesteld.
Beleidsregels
In het Damoclesbeleid is bepaald dat bij een eerste overtreding van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning sluiting van drie maanden volgt en bij eerste overtreding van de handelshoeveelheid softdrugs een waarschuwing. Tenzij sprake is van een ernstig geval want dan volgt sluiting voor twee maanden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de woning en de kelderbox als een samenhangend geheel moeten worden gezien. Dat in de woning, anders dan in de kelderbox, geen harddrugs zijn aangetroffen maar alleen softdrugs, laat onverlet dat de burgemeester, mede gelet op die samenhang, in beginsel conform het beleid bevoegd was de woning voor drie maanden te sluiten.
Gebruik maken van de bevoegdheid
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld. [2]
Noodzakelijkheid
Uit de uitspraak van de AbRS van 2 februari 2022 [3] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van een aantal omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester sluiting van verzoekers woning noodzakelijk mogen achten. Hij heeft daarbij de kelderbox en woning als samenhangend geheel mogen aanmerken. Er is een grote (handels)hoeveelheid harddrugs en softdrugs in de woning en kelderbox aangetroffen en daarnaast een grote som contant geld die duiden op drugshandel. Verder zijn er blijkens de aanvullende Bestuurlijke rapportage meerdere meldingen geweest over ruzies en overlast, een deel drugsgerelateerd. Dat er geen loop is geweest naar de woning, zoals verzoeker heeft aangevoerd, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit het feit dat de politie een Franse auto in verband met vermoeden van drugshandel na aanhouding is gevolgd naar verzoekers woning en daar inderdaad drugs heeft aangetroffen en uit de verklaring van één van de inzittenden blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er loop was naar de woning, dat er werd gehandeld in en vanuit de woning en dat die woning onderdeel uitmaakte van het drugscircuit. Tot slot acht de voorzieningenrechter in dit verband van belang dat de woning in de voor drugscriminaliteit kwetsbare [wijk ] ligt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt met een zichtbare sluiting bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en de loop eruit gehaald, waardoor drugshandel wordt tegengegaan, verdere overtreding in of vanuit de woning wordt voorkomen en risico’s voor omwonenden wordt weggenomen.
Evenwichtigheid
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate waarin de drugshandel aan de bewoner kan worden verweten, een bijzondere binding met de woning en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
Verzoeker heeft zijn stellingen dat hij zijn buurjongen een sleutel heeft gegeven van de woning en dat de buurjongen zonder medeweten van verzoeker drugs in de woning heeft opgeslagen op geen enkele wijze onderbouwd. De voorzieningenrechter acht deze stellingen niet geloofwaardig. Zo al aangenomen moet worden dat verzoeker zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan zijn buurjongen dan was hij gehouden om na te gaan hoe de woning werd gebruikt (bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2774). Verzoeker is verantwoordelijk voor hetgeen in zijn woning gebeurt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester kunnen stellen dat er ten aanzien van verzoeker geen sprake is van een situatie waarin verwijtbaarheid ontbreekt..
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt evenmin tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat verzoeker de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Dat heeft verzoeker niet gesteld en dat is ook niet gebleken. Met betrekking tot zijn (slechte) financiële situatie heeft verzoeker geen gegevens overgelegd.
Daarnaast heeft de burgemeester er naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op gewezen dat verzoeker bij zijn ouders kan verblijven. Dat dat onmogelijk is acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. De enkele stelling van verzoeker dat dat niet meer kan vindt de voorzieningenrechter onvoldoende.
Hoewel het voor verzoeker ingrijpend is dat hij door een ontbinding van de huurovereenkomst de huurwoning kwijt zal raken, zijn de nadelige gevolgen van de sluiting naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Conclusie

De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat er een bevoegdheid is tot sluiting van verzoekers woning en dat de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter vindt sluiting van verzoekers woning voor drie maanden niet onevenredig; het is een noodzakelijk en evenwichtig middel. De voorzieningenrechter heeft dan ook de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt en ziet geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
Verzoeker heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Cocaïne staat vermeld op lijst I en hennep en hasjiesj op lijst II.
Damoclesbeleid district de [plaats] 2020
In het beleid is opgenomen dat op grond van artikel 13b van de Opiumwet onder drugshandel wordt verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van soft- en/of harddrugs. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat artikel 13b Opiumwet ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn. Het is hierbij niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van drugs heeft geleid tot een verstoring van de openbare orde. De hoeveelheid van de aanwezige drugs kan indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en dat artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is. Dit is het geval als de hoeveelheid aangetroffen drugs hoger is dan de hoeveelheid die voor eigen gebruik (gebruikershoeveelheid) wordt aangemerkt. Deze hoeveelheid wordt ook wel ‘handelshoeveelheid’ genoemd.
Om de handelshoeveelheid te bepalen, wordt aangesloten bij de aanwijzing Opiumwet van het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie. Bij de volgende aantallen is er sprake van een handelshoeveelheid:
Softdrugs
• Hennepproducten: Bij een hoeveelheid van meer dan 5 planten wordt in beginsel aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Tevens wordt meer dan 5 gram als handelshoeveelheid gehanteerd;
• Paddo’s: Onder een handelshoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid van meer dan
0,5 gram gedroogde paddo’s en/of 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s.
Harddrugs
• Er is sprake van een handelshoeveelheid als er sprake is van een aangetroffen hoeveelheid van meer dan 0,5 gram (bijvoorbeeld als er sprake is van meer dan één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet);
• Een eenheid van meer dan 5 ml GHB.
Grotere hoeveelheden dan hierboven genoemd wijzen er op dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Ook wanneer geen hoeveelheid drugs wordt aangetroffen kan uit andere feiten en omstandigheden blijken dat er sprake is van drugshandel op grond waarvan tot sluiting kan worden overgegaan.
Als in een woning of bijbehorend erf een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen volgt bij een 1e overtreding sluiting voor drie maanden en bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs volgt een waarschuwing tenzij sprake is van een ernstig geval. In dat geval volgt sluiting voor 2 maanden.
De belangrijkste feiten en omstandigheden die aangemerkt kunnen worden als verzwarende omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, zijn (niet-limitatief):
• Er is sprake van een meer dan geringe overschrijding van de handelshoeveelheid van verdovende middelen;
• Indicatoren van enige professionaliteit (de professionaliteit wordt afgemeten aan de aanwezigheid van attributen in het pand die wijzen op regelmatige handel in verdovende middelen zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, verpakkings- en versnijdingsmaterialen enz.) of attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt;
• Er is sprake van geweldsdelicten of andere openbare orde delicten;
• Er is sprake van verboden wapenbezit (als bedoeld in de Wet wapens en munitie);
• Mate van gevaarzetting en risico’s voor de bewoners, omwonenden en/of de omgeving (denk aan een verhoogd brandrisico door bijvoorbeeld overbelasting van het energienetwerk en illegale elektriciteitsaansluitingen) of overtreding van de bouwregelgeving);
• Mate waarin het openbare leven en het woon- en leefklimaat negatief worden beïnvloed;
• Aannemelijkheid dat er meerdere panden betrokken zijn bij de handel in drugs;
• Mate van uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal;
• Er is een vermoeden van drugshandel in georganiseerd verband.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4117)
2.zie ook voormelde uitspraak van 8 november 2023 en de uitspraak van de AbRS van 7 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2614)