ECLI:NL:RBZWB:2024:3757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/2787
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 26 januari 2024 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het verschuldigde griffierecht. De belanghebbende had zich afgemeld voor de zitting op 21 mei 2024, waar het verzet behandeld zou worden. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij de herinneringsnota niet heeft ontvangen. De herinneringsnota was per aangetekende post verzonden en volgens de Track&Trace informatie van PostNL op het juiste adres bezorgd. De rechtbank concludeert dat het vermoeden van ontvangst niet is ontzenuwd door de belanghebbende, die enkel stelde dat de handtekening op de Track&Trace informatie niet van hem was en dat de herinneringsnota aan een niet-bestaande vennootschap was gericht. De rechtbank oordeelt dat deze stellingen niet voldoende zijn om aan te nemen dat de ontvangst van de herinneringsnota betwijfeld kan worden. De rechtbank handhaaft daarom de eerdere uitspraak en verklaart het verzet ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de belastingdienst

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Ter zitting is niemand verschenen. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 26 januari 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van belanghebbende
4. Het beroep van belanghebbende ging over de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2019 met [aanslagnummer] V.97.0112.
De uitspraak van 26 januari 2024
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet betalen van het verschuldigde griffierecht.
5.1.
Bij verzending van de uitspraak zijn afschriften bijgevoegd van de herinneringsnota van 3 augustus 2023 en de bijbehorende Track&Trace informatie van PostNL.
6. Vast staat dat het griffierecht niet is betaald voor het einde van de daartoe gestelde termijn. Het beroep zal dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Is het niet betalen van het griffierecht verontschuldigbaar?
7. Belanghebbende voert in verzet aan dat de rechtbank niet formeel juist heeft gehandeld. Belanghebbende stelt dat hij de herinneringsnota niet heeft ontvangen en dat de handtekening die op de Track&Trace informatie van PostNL staat niet van hem is. Verder meldt belanghebbende dat de herinneringsnota is gericht aan [bedrijf B.V.] in plaats van aan [bedrijf] . De vennootschap bestaat al enige tijd niet meer.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. De herinneringsnota van 3 augustus 2023 is per aangetekende post verstuurd naar het door de gemachtigde opgegeven adres. Uit de Track&Trace informatie van PostNL blijkt dat de herinneringsnota op het juiste adres is bezorgd op 8 augustus 2023 om 16:18 uur. De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan aannemelijk is dat de herinneringsnota op regelmatige wijze op het adres van de gemachtigde is aangeboden. Het is dan aan belanghebbende om het aan die gegevens ontleende vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Met de enkele stelling dat belanghebbende de herinneringsnota niet heeft ontvangen en de handtekening niet van de gemachtigde is, heeft belanghebbende dat niet gedaan. De stellingen zijn niet nader onderbouwd. De stelling van belanghebbende dat de herinneringsnota gericht is [bedrijf B.V.] in plaats van aan [bedrijf] , maakt ook niet dat de ontvangst of aanbieding van de herinneringsnota redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 26 januari 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).