ECLI:NL:RBZWB:2024:3752

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/602
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 juni 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 22 december 2023 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het verzet werd op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de ontvanger van de belastingdienst aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was en of er gronden zijn voor het verzet.

De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is. De belanghebbende had in de bezwaarfase geen verzoek om proceskostenvergoeding ingediend, wat de rechtbank als reden aanvoert voor het afwijzen van het verzoek. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van 22 december 2023 in stand blijft, omdat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar niet is overschreden.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van verzoeken in de juiste fase van de procedure en bevestigt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om af te wijken van de eerdere uitspraak. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de ontvanger [naam 2] en mr. [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 22 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van belanghebbende
4. Het beroep van belanghebbende ging over het niet toekennen van proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in de procedure betreffende de aanmaningskosten met betrekking tot de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met [aanslagnummer] .
4.1.
De ontvanger stelt dat belanghebbende in de bezwaarfase geen verzoek heeft gedaan om proceskostenvergoeding. Het verzoek om proceskostenvergoeding is terecht afgewezen.
De uitspraak van 22 december 2023
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Het Unierecht staat daaraan niet in de weg [2] . Hetgeen belanghebbende in zijn pleitnota aanvoert omtrent de toetsing van het Unierecht door de Hoge Raad leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat uit de stukken niet is gebleken dat belanghebbende in de bezwaarfase een verzoek heeft gedaan om een proceskostenvergoeding.
7. Belanghebbende heeft in verzet geen gronden aangevoerd of stukken overgelegd waaruit blijkt dat in de bezwaarfase een verzoek is gedaan om proceskostenvergoeding. De verwijzing naar het Unierecht maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriëleschadevergoeding
10. Belanghebbende heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 4 augustus 2022 door de inspecteur is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 4 juni 2024 gedaan en dus afgerond 23 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan in beginsel 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken. De redelijke termijn is niet overschreden en om die reden wordt het verzoek afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hoge Raad 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:966.