In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 juni 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 12 januari 2024 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft op 21 mei 2024 het verzet behandeld. De rechtbank beoordeelt of de eerdere uitspraak terecht was en of er reden is om deze te herzien.
De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is. De belanghebbende had beroep aangetekend tegen een rekening motorrijtuigenbelasting (MRB), maar de rechtbank oordeelt dat deze rekening geen formele wettelijke status heeft en derhalve niet voor bezwaar vatbaar is. De rechtbank wijst erop dat er wel rechtsbescherming bestaat, aangezien de belanghebbende bezwaar kan maken tegen de voldoening van de MRB of tegen een eventuele naheffingsaanslag.
De rechtbank verwerpt de stelling van de belanghebbende dat het ontbreken van bezwaar tegen de rekening in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt dat er geen sprake is van een gebrek aan effectieve rechtsbescherming, omdat de belanghebbende de mogelijkheid heeft om na voldoening van de rekening bezwaar te maken. De rechtbank handhaaft haar eerdere oordeel en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de eerdere uitspraak.
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.