ECLI:NL:RBZWB:2024:3746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
BRE 22/4727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over motorrijtuigenbelasting en rechtsbescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 12 januari 2024 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft op 21 mei 2024 het verzet behandeld. De rechtbank beoordeelt of de eerdere uitspraak terecht was en of het beroep ongegrond was. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de rekening motorrijtuigenbelasting (MRB) geen voor bezwaar vatbare beschikking is, zoals bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank wijst erop dat er wel rechtsbescherming is, omdat de belanghebbende bezwaar kan maken tegen de voldoening van de MRB of tegen een eventuele naheffingsaanslag. De rechtbank verwerpt de stelling van de belanghebbende dat er sprake is van schending van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omdat de rechtbank van mening is dat er geen gebrek aan effectieve rechtsbescherming is. De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [naam]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 januari 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 12 januari 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 12 januari 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van belanghebbende
4. Het beroep van belanghebbende ging over de rekening motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) met [kenmerk].
4.1.
De inspecteur is van mening dat de rekening geen formele wettelijke status heeft en tegen een dergelijke rekening staat dan ook geen rechtsmiddel open. Het bezwaarschrift is terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
De uitspraak van 12 januari 2024
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Het Unierecht staat daaraan niet in de weg [2] . Hetgeen belanghebbende in zijn pleitnota aanvoert omtrent de toetsing van het Unierecht door de Hoge Raad leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat tegen een rekening geen bezwaar kan worden gemaakt, omdat geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheid dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen de rekening niet betekent dat er geen rechtsbescherming is en gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de voldoening van de MRB dan wel tegen een eventuele naheffingsaanslag.
Beoordeling van het verzet
7. Belanghebbende is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende is van mening dat tegen een rekening MRB wel bezwaar en beroep openstaat omdat er anders sprake is van schending van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Europese bepalingen gaan boven de nationale bepalingen.
8. De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Zoals in de verzet bestreden uitspraak van de rechtbank terecht is geoordeeld is een rekening geen voor bezwaar vatbare beschikking. Van een gebrek aan effectieve rechtsbescherming, zoals belanghebbende stelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake nu belanghebbende de mogelijkheid heeft om na voldoening van de rekening tegen die voldoening bezwaar te maken (of in een later stadium als aan belanghebbende een naheffingsaanslag wordt opgelegd).

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 12 januari 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriëleschadevergoeding
11. Belanghebbende heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank kan een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting achterwege blijven omdat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat tegen een rekening MRB geen bezwaar kan worden gemaakt [3] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hoge Raad 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:966.
3.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660.