In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 juni 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 september 2023 behandeld. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waarbij zij zich richtte op de vraag of de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen de uitspraak van 30 april 2011, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op 21 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak van 29 september 2023 correct was, en dat het beroep van de belanghebbende over de vergoeding van wettelijke rente, zoals vermeld in een kennisgeving van 8 februari 2023, ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is, en dat het Unierecht hieraan niet in de weg staat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en heeft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat het verzet ongegrond wordt verklaard en dat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.