In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 juni 2024, wordt het verzet van belanghebbende VOF tegen een eerdere uitspraak van 29 september 2023 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Het verzet werd op 21 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere uitspraak terecht was en of het beroep ongegrond was verklaard.
De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is. De zaak betreft een kennisgeving van de inspecteur van de belastingdienst over de uitbetaling van kostenvergoedingen en wettelijke rente, die volgens de rechtbank geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is. De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving geen aanleiding geeft tot bezwaar, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank wijst erop dat het Unierecht hieraan niet in de weg staat en dat de eerdere uitspraak in stand blijft.
Belanghebbende had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. De rechtbank oordeelt dat er geen twijfel mogelijk is dat tegen de kennisgeving geen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.