ECLI:NL:RBZWB:2024:3709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen een verleende omgevingsvergunning aan [naam 1] B.V. voor het realiseren van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena op 6 mei 2022. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.K. van den Akker, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres stelt dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat zij zelf ook plannen heeft voor huisvesting van arbeidsmigranten en vreest dat de vergunning van [naam 1] B.V. haar concurrentiepositie schaadt.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat eiseres niet als belanghebbende kan worden beschouwd. Dit is gebaseerd op het feit dat er geen zicht is op het perceel waar de appartementen worden gebouwd en dat de percelen niet dicht bij elkaar liggen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet direct wordt geraakt door het bestreden besluit en dat het college het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank vernietigt het besluit van 9 december 2022 en verklaart het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar gemaakt op 5 juni 2024. De rechtbank benadrukt dat een partij die het niet eens is met deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/662

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 1] B.V.uit [plaats 2]
(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een verleende omgevingsvergunning aan [naam 1] B.V. voor het realiseren van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met het besluit van 6 mei 2022. Met het bestreden besluit van 9 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij zijn besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [naam 3] . Namens het college is het woord gevoerd door de gemachtigde en mr. R. Bassie. [naam 1] B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. [naam 1] B.V. heeft op 29 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van 52 appartementen voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten aan [naam 1] in [plaats 3] op het perceel kadastraal bekend [plaats] , [sectie] , [nummer] . Het bouwplan is nadien aangepast. Het definitieve bouwplan voorziet in het realiseren van 66 (tweepersoons)appartementen.
Op 6 mei 2022 heeft het college [naam 1] B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ en voor de activiteit ‘gebruik van gronden en/of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan of beheersverordening’. Aan het te bouwen gebouw is het adres [naam 1] 5 toegekend. In de voorwaarden bij de omgevingsvergunning is opgenomen dat de omgevingsvergunning een geldigheidsduur van 10 jaren heeft.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 mei 2022. Het college heeft dat bezwaar ontvankelijk geacht en inhoudelijk behandeld.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit van 6 mei 2022 is in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen niet tijdig beslissen
3. De rechtbank stelt vast dat de beroepsprocedure is begonnen met een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift. Het college heeft op 9 december 2022 alsnog een beslissing op bezwaar genomen. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [1] wordt het beroep van eiseres mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
4. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de verbeurde dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen zijn uitbetaald. Daarop heeft eiseres het beroep, voor zover nog gericht tegen het niet tijdig beslissen, ingetrokken.
5. De rechtbank zal hierna ingaan op het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 9 december 2022.
Ontvankelijkheid
6. De rechtbank beoordeelt uit zichzelf de ontvankelijkheid van het bezwaar en de beslissing van het college daarover.
7. Bezwaar kan alleen worden gemaakt door een belanghebbende. Dat volgt uit artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1 van de Awb.
Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient er volgens vaste jurisprudentie [2] van de AbRS [3] sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De wetgever heeft de eis van een rechtstreeks belang gesteld, teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen. [4]
8. Eiseres exploiteert een [adres] aan de [adres] te [plaats 1] . Vaststaat dat er vanaf de [adres] geen zicht bestaat op het perceel aan [naam 1] waarop de 66 appartementen worden gebouwd en dat de percelen ook niet op korte afstand van elkaar gelegen zijn. Op grond van het afstands- en het zichtcriterium kan eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet als belanghebbende worden beschouwd. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
Eiseres heeft haar belang in haar beroepschrift toegelicht. Zij heeft zelf ook een plan om huisvesting te creëren voor arbeidsmigranten ten behoeve van haar eigen bedrijfsvoering. Eiseres meent dat zij wordt geraakt door de verleende omgevingsvergunning, omdat er bij de gemeente een schaarsteregeling voor de huisvesting van arbeidsmigranten in voorbereiding is Daarnaast heeft eiseres ook een concurrentiebelang.
9. Met de ‘schaarsteregeling’ doelt eiseres op de ‘Beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten gemeente Altena 2023’ (hierna: de beleidsregel). In die beleidsregel is opgenomen (artikel 19) dat het aantal huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten op grootschalige locaties beperkt is en dat het college bevoegd is om een plafond vast te stellen. De beleidsregels zijn in werking getreden op 21 juli 2023.
Eiseres heeft gewezen op de omgevingsvergunning die zij zelf heeft aangevraagd voor huisvestingsplaatsen aan de [adres] . Op 6 februari 2023 is daarvoor een omgevingsvergunning eerste fase verleend. Voor de tweede fase (6 hectare kassen en 274 huisvestingsplaatsen) heeft zij inmiddels een principeverzoek ingediend en een aanvraag omgevingsvergunning daarvoor zou onder de werking van de nieuwe beleidsregel vallen. Eiseres stelt ervoor te vrezen dat de aan [naam 1] vergunde huisvestingsplaatsen in mindering zullen worden gebracht op de nog te verdelen huisvestingsplaatsen.
Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beleidsregel uitsluitend geldt voor aanvragen waarop ten tijde van de inwerkingtreding van de beleidsregel – 21 juli 2023 – nog niet besloten was [5] . De beleidsregel is dus niet toegepast op de in geding zijnde aanvraag van [naam 1] . Daaraan heeft het college tijdens de zitting nog toegevoegd dat hij op grond van de beleidsregel weliswaar bevoegd is om voor het aantal huisvestingsplaatsen een plafond in te stellen, maar dat dat plafond er nog niet is en dat vooralsnog ook niet voorzienbaar is dat dat er komt.
De rechtbank is van oordeel dat de op 21 juli 2023 in werking getreden schaarsteregeling geen rechtstreeks belang oplevert voor eiseres, omdat de aan [naam 1] verleende omgevingsvergunning niet wordt geraakt door deze nieuwe beleidsregel. Dat het college op grond van de beleidsregel bevoegd is om een plafond in te stellen aan het aantal huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten, levert ook geen rechtstreeks belang op. Dat plafond is er nog niet, en het is onzeker of dat in de toekomst wordt ingesteld. Er is dus geen sprake van een actueel belang.
10. Zoals de AbRS onlangs nog heeft overwogen in de uitspraak van 10 april 2024 [6] , is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Bij concurrenten gaat de AbRS er in beginsel van uit dat feitelijke gevolgen (zoals omzetverlies) kunnen worden ondervonden als de concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied als de activiteit waarover het besluit gaat.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres en [naam 1] niet werken in hetzelfde marktsegment. De bedrijfsvoering van [naam 1] is primair gericht op het huisvesten van arbeidsmigranten. Die arbeidsmigranten worden vervolgens ingezet bij bedrijven in de omgeving in verschillende sectoren. De bedrijfsvoering van eiseres is primair gericht op het kweken van bloemen. De arbeidsmigranten die eiseres wil huisvesten, worden ingezet binnen haar eigen glastuinbouwbedrijf. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat het concurrentiebelang erin gelegen is dat zij eventuele extra capaciteit wil inzetten voor huisvesting van arbeidsmigranten, die voor andere bedrijven werken. Dat eiseres eventuele tijdelijk leegstaande huisvestingsplaatsen op haar bedrijf wil benutten voor het huisvesten van arbeidsmigranten die elders werkzaam zijn, maakt echter niet dat zij zich in hetzelfde marktsegment begeeft als [naam 1] . Daarbij is van belang dat concurrentie ten aanzien van voor een bedrijf aan de primaire bedrijfsvoering ondergeschikte activiteiten niet maakt dat dat bedrijf een concurrentiebelang heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de AbRS van 17 juni 2015 [7] . De vraag of sprake is van hetzelfde verzorgingsgebied hoeft niet te worden besproken.
De rechtbank concludeert dat eiseres geen concurrent is van [naam 1] .
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet direct wordt geraakt door het bestreden besluit.
12. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Het bezwaarschrift had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden en daarom is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Pas als het bezwaar ontvankelijk is, kan het college toekomen aan een volledige heroverweging. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 december 2022;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 5 juni 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4007
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.artikel 24 van de beleidsregel