In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. die een tankstation exploiteert, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarde van het tankstation vastgesteld op € 280.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, stellende dat deze te hoog was en dat de waarde maximaal € 221.000 zou moeten zijn. Tijdens de zitting werd dit bedrag zelfs verhoogd naar € 270.000 door de gemachtigde van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de beroepsgronden van belanghebbende niet slagen. De rechtbank concludeert dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep ongegrond is.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met ongeveer drie maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 50,- voor de overschrijding van de termijn. Ook wordt een vergoeding van € 209,25 voor proceskosten toegewezen aan belanghebbende, te betalen door de heffingsambtenaar. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.