ECLI:NL:RBZWB:2024:3489

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 1979 en 24 _ 4099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 en verliesvaststellingsbeschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 30 mei 2024, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 3.935 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.661 was vastgesteld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de daarbij genomen beschikkingen, waaronder de verliesvaststellingsbeschikking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 bij beschikking heeft verminderd, maar dat de verliesvaststellingsbeschikking gelijk is gebleven. De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 niet-ontvankelijk is, maar dat de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. De beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld, is echter te laag en moet worden verhoogd.

De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2019 en de verliesvaststellingsbeschikking in stand blijven, maar dat de beschikking betreffende de persoonsgebonden aftrek moet worden verhoogd naar € 3.230. De rechtbank wijst het verzoek om een dwangsom af en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1979 en 24/4099,

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 16 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 3.935 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.661. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur het in 2019 geleden verlies uit werk en woning vastgesteld op € 3.935, waarvan € 0 ondernemingsverlies (de verliesvaststellingsbeschikking) en de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek op € 0.
1.2.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2019 vervolgens bij beschikking verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 3.935 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € nihil en de beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld verhoogd tot € 2.749 (de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019). De verliesvaststellingsbeschikking is gelijk gebleven.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019. Daarnaast heeft belanghebbende bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de aanslag IB/PVV 2019 en de gelijktijdig genomen beschikkingen (zie 1.1.). De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan de inspecteur om in behandeling te nemen als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019.
1.4.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2019 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 4.418 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € nihil. De inspecteur heeft eveneens bij uitspraak op bezwaar de verliesvaststellingsbeschikking verhoogd naar € 4.418 en de beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 2.749.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E.D. Briels en [naam 2] .
1.6.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 februari 2024 naar [adres] te [plaats 2] (het adres van de gemachtigde) onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 21 februari 2024 aan de gemachtigde op genoemd adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep tegen de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 ontvankelijk is. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de aanslag IB/PVV 2019, de verliesvaststellingsbeschikking en de beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Ook beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tegen de wijzigingsbeschikking niet-ontvankelijk. De aanslag IB/PVV 2019 en de verliesvaststellingsbeschikking, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, zijn tot de juiste bedragen vastgesteld. De beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld is te laag en moet worden verhoogd. Verder heeft belanghebbende geen recht op een dwangsom. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 ingediend. Kort daarna heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 ingediend.
4.1.
Op 23 december 2021 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd van zijn voornemen om af te wijken van de ingediende aangifte. Daarop is namens belanghebbende gereageerd. In een e-mailbericht van de inspecteur van 29 december 2021 staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Binnenkort ontvangt u het aanslagbiljet. Als u het niet eens bent met de aanslag, kunt u een bezwaarschrift indienen. Op het aanslagbiljet vindt u meer informatie over het indienen van een bezwaarschrift.”
4.3.
Bij brief van 30 juni 2022 heeft de inspecteur belanghebbende erover geïnformeerd dat de aanslag IB/PVV 2019 later wordt opgelegd vanwege het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 [1] .
4.4.
Op 28 september 2022 is de inspecteur namens belanghebbende in gebreke gesteld vanwege het niet (tijdig) vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019 en verzocht om de aanslag IB/PVV 2019 binnen twee weken vast te stellen. De inspecteur heeft belanghebbende aangegeven niet aan het verzoek tegemoet te komen.
4.6.
Belanghebbende heeft opnieuw een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 4.418, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.557 (grondslag € 210.626) en een persoonsgebonden aftrek van € 2.275. De inspecteur heeft – in afwijking van de aangifte – de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 vastgesteld (zie 1.1.). De inspecteur heeft vervolgens de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 vastgesteld (zie 1.2.).
4.10.
De inspecteur heeft op 23 maart 2023, na de uitspraken op bezwaar (zie 1.4.), aan belanghebbende medegedeeld dat er een (tweede) wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 volgt omdat de beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld te laag is.
4.11.
Belanghebbende heeft de inspecteur op 4 april 2023 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019.
4.12.
De inspecteur heeft bij beschikking van 14 april 2023 de beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld verhoogd naar € 3.230.

Motivering

Vooraf; extra zaaknummer
5. De uitspraak op bezwaar van 16 maart 2023 heeft – gelet op de motivering daarvan van 3 maart 2023 – zowel betrekking op het bezwaar van belanghebbende tegen de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 als op het geschrift dat de inspecteur in behandeling heeft genomen als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 en de gelijktijdig genomen beschikkingen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de inspecteur op 16 maart 2023 uitspraken op beide bezwaren heeft gedaan.
5.1.
De rechtbank vat het beroepschrift van belanghebbende – gelet op de inhoud ervan – zo op, dat hij opkomt tegen beide uitspraken op bezwaar. Dat betekent dat de rechtbank in deze uitspraak toekomt aan een beoordeling van zowel de beslissing van de inspecteur ten aanzien van de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 als de beslissing van de inspecteur ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2019. Omdat er in deze uitspraak dus twee uitspraken op bezwaar ter beoordeling voorliggen, heeft de rechtbank (administratief) nog een extra zaaknummer aangemaakt. Het zaaknummer 23/1979 heeft betrekking op de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 en het zaaknummer 24/4099 heeft betrekking op de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2019.
Wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 (zaaknummer 23/1979)
6. Zoals hiervoor onder 5. overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de inspecteur op 3 maart 2023 uitspraak op het bezwaar van belanghebbende tegen de wijzigingsbeschikking IB/PVV 2019 (zie 1.2.) heeft gedaan. De wijzigingsbeschikking is geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking [2] . Dat betekent dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
Aanslag IB/PVV 2019
Verlies en niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek
7. Belanghebbende stelt dat de inspecteur (een gedeelte van) het geleden verlies in 2019 heeft verrekend, terwijl hij daarover nooit een bericht heeft ontvangen. Daarnaast stelt belanghebbende dat de inspecteur een verlies uit 2018 van € 5.021 met de aanslag IB/PVV 2019 had moeten verrekenen.
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het in 2019 geleden verlies vastgesteld op € 4.418 en de verliesvaststellingsbeschikking dienovereenkomstig verhoogd. Dat acht de rechtbank juist, want tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 2019 een verlies van € 4.418 heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat er geen verlies uit eerdere jaren is verrekend bij de aanslag IB/PVV 2019. Ook dat acht de rechtbank juist, want er kan geen verlies worden verrekend met een negatief inkomen in 2019. Belanghebbende heeft nog opgemerkt dat op de uitspraak op bezwaar een nog te verrekenen verlies wordt vermeld van € 483. Dat bedrag ziet echter op de persoonsgebonden aftrek die in 2019 niet in aanmerking kan worden genomen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden is vastgesteld, ten onrechte niet met dat bedrag verhoogd. Dat heeft de inspecteur bij beschikking van 14 april 2023 gecorrigeerd. De rechtbank zal daarom – overeenkomstig de beschikking van 14 april 2023 – beslissen dat de bij de aanslag IB/PVV 2019 genomen beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden is vastgesteld moet worden verhoogd tot € 3.230. Het beroep is daarom in zoverre gegrond.
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
8. Belanghebbende betoog dat de grondslag ontbreekt op basis waarvan het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 147.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft een grondslag uit sparen en beleggen aangegeven € 210.626. De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019 ook van die grondslag uitgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat deze grondslag volledig uit bank- en spaartegoeden bestaat. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet voor het jaar 2019 als uitgangspunt worden berekend overeenkomstig de bepalingen uit de Wet rechtsherstel box 3 [3] . Deze wet is namelijk met ingang van 27 december 2022 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 in werking getreden. De rechtbank zal daarom de Wet rechtsherstel box 3 betrekking bij de beoordeling van betoog van belanghebbende. Op basis van de Wet rechtsherstel box 3 bedraagt het forfaitaire rendement over bank- en spaartegoeden in 2019 0,08%. De rechtbank stelt vast dat het inkomen uit sparen en beleggen op basis van de Wet rechtsherstel box 3 € 168 zou bedragen (0,08% x € 210.626). De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen echter vastgesteld op € 147 (0,07% x € 210.626). De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dus niet te hoog vastgesteld.
Dwangsom
9. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een dwangsom aangezien de inspecteur niet tijdig zijn aanslag IB/PVV 2019 heeft vastgesteld en niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019.
9.1.
In art. 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. De aanslag IB/PVV 2019 is echter geen beschikking op aanvraag. De belastingaanslag is namelijk voorzien in artikel 11 van de AWR en is daardoor een ingevolge de belastingwet genomen besluit. De inspecteur kan dus geen dwangsom verbeuren voor het niet tijdig vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019. Of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 niet tijdig heeft vastgesteld doordat hij bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat hij de aanslag IB/PVV 2019 eerder dan de daarvoor geldende termijn vast zou stellen, is in dit verband dus niet van belang. Het antwoord op die vraag kan daarom in het midden blijven.
9.2.
De inspecteur kan wel een dwangsom verbeuren voor het niet tijdig beslissen op een bezwaar. Daarvoor is vereist dat belanghebbende de inspecteur schriftelijk in gebreke heeft gesteld [4] . Dat heeft belanghebbende ook gedaan, maar pas nadat de inspecteur al uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 had gedaan. De rechtbank gaat er namelijk van uit dat de inspecteur op 16 maart 2023 eveneens uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 heeft gedaan (zie ook onder 5.). Dat betekent dat belanghebbende ook geen recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep met zaaknummer 23/1979 is niet-ontvankelijk. Het beroep met zaaknummer 24/4099 is gegrond uitsluitend voor zover het ziet op de beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld. De aanslag IB/PVV 2019 en de verliesvaststellingsbeschikking blijven in stand. De beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld wordt verhoogd naar € 3.230.
10.1.
Omdat het beroep met zaaknummer 24/4099 (gedeeltelijk) gegrond is moet de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoeden. Voor wat betreft het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd gesteld dat belanghebbende niet voor vergoeding van kosten in aanmerking kan komen omdat hem geen kosten bekend zijn die belanghebbende heeft moeten maken in verband met haar beroep. De inspecteur heeft in dit verband gewezen op de omstandigheid dat gemachtigde optreedt namens de Stichting Sociale Raad in Woord & Daad en dat op de website van deze stichting staat vermeld dat haar dienstverlening kosteloos is. Belanghebbende heeft dit niet weersproken. Belanghebbende heeft gelet hierop niet aannemelijk gemaakt dat zij voor haar beroep kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft moeten maken. Belanghebbende krijgt daarom geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Belanghebbende heeft geen recht op een vergoeding van haar kosten in bezwaar omdat daar in de bezwaarfase niet om is verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer 23/1979 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 24/4099 gegrond uitsluitend voor zover het ziet op de beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld en voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar over de bij de aanslag IB/PVV 2019 afgegeven beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld;
  • verhoogt de bij de aanslag IB/PVV 2019 afgegeven beschikking waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld naar € 3.230;
  • wijst het verzoek om een dwangsom af;
  • bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 30 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.In de zin van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Wet van 21 december 2022 tot wijziging van het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet IB 2001, Stb 2022, 533.
4.Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.