In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement, vastgesteld op € 550.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, betwistte deze waarde en stelde dat de waarde op € 521.000 zou moeten liggen. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar tegen elkaar afgewogen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met drie maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 50 voor de overschrijding van de termijn. Ook wordt een vergoeding van € 218,75 voor proceskosten toegewezen aan belanghebbende, te betalen door de heffingsambtenaar.
De rechtbank handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar erkent de overschrijding van de redelijke termijn en kent een schadevergoeding toe.