ECLI:NL:RBZWB:2024:3480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/10930 WW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering en tussentijdse opzegging van arbeidsovereenkomst

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het UWV, betreffende de afwijzing van een aanvraag om een WW-uitkering. Eiseres had op 25 april 2023 een uitkering aangevraagd, omdat haar arbeidsovereenkomst als gastvrouw en administratief medewerker was beëindigd. Het UWV had de aanvraag afgewezen met het argument dat eiseres niet werkloos was, omdat de arbeidsovereenkomst tussentijds was beëindigd zonder schriftelijke toestemming voor opzegging. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep aangetekend.

Tijdens de zitting op 17 april 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kon worden opgezegd op basis van artikel 1.2 van de arbeidsovereenkomst, terwijl het UWV betoogde dat er geen tussentijds opzegbeding was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst inderdaad tussentijds kon worden opgezegd, omdat dit schriftelijk was overeengekomen. Hierdoor was de uitsluitingsgrond van artikel 19, vierde lid, van de WW niet van toepassing.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en geoordeeld dat eiseres recht heeft op een WW-uitkering per 3 april 2023. Daarnaast is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.374,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10930 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Blom),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 12 mei 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 23 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

Eiseres heeft op 25 april 2023 een uitkering op grond van de WW aangevraagd per 3 april 2023. Zij werkte voor het bedrijf [b.v.] als gastvrouw en administratief medewerker in een gezinshuis. Haar functie is komen te vervallen doordat het gezinshuis niet meer bestaat. Daarom is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eerder beëindigd dan de einddatum die volgt uit de arbeidsovereenkomst. Hiervoor is een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Het UWV heeft de aanvraag afgewezen bij het primaire besluit, omdat eiseres niet werkloos is en recht heeft op doorbetaling van haar loon. Tegen dit besluit heeft zij bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Relevante wettelijke bepalingen
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de WW heeft de werknemer die werkloos is recht op een WW-uitkering.
Op grond van artikel 19, vierde lid, van de WW heeft de werknemer totdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou zijn verstreken geen recht op uitkering, indien deze tussentijds met wederzijds goedvinden is geëindigd, zonder dat in die arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze tussentijds kan worden opgezegd als bedoeld in artikel 7:667, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In artikel 7:667, derde lid, van het BW staat dat een arbeidsovereenkomst slechts tussentijds kan worden opgezegd indien voor ieder der partijen dat recht schriftelijk is overeengekomen.
Standpunt UWV
3. In het bestreden besluit is, onder verwijzing naar artikel 1.2 van de arbeidsovereenkomst, opgenomen dat de mogelijkheid van tussentijdse opzegging alleen kan worden ingeroepen als daarvoor voorafgaand toestemming van het UWV of de kantonrechter is verkregen. Omdat die toestemming in dit geval niet is gegeven is eiseres niet werkloos geraakt. Ter zitting heeft het UWV dit standpunt verlaten en zich in plaats daarvan op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een tussentijds opzegbeding zoals bedoeld in artikel 7:667, derde lid, van het BW. Uit de bewoordingen van artikel 1.2 van de arbeidsovereenkomst valt volgens het UWV niet op te maken dat het voor beide partijen mogelijk is om de arbeidsovereenkomst tussentijds op te zeggen. Om deze reden is de uitsluitingsgrond van artikel 19, vierde lid, van de WW van toepassing en heeft eiseres geen recht op een WW-uitkering.
Standpunt eiseres
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat tussentijdse opzegging mogelijk is gelet op artikel 1.2 van de arbeidsovereenkomst. Er is voldaan aan de vereisten van artikel 7:667, derde lid, van het BW. Artikel 19, vierde lid, van de WW is daarom niet van toepassing.
Beoordeling
5. Gelet op het gewijzigde standpunt van het UWV ligt de vraag voor of sprake is van een tussentijds opzegbeding als bedoeld in artikel 7:667, derde lid, van het BW. Als dit niet het geval is, is de uitsluitingsgrond van artikel 19, vierde lid, van de WW immers van toepassing. Als dit wel het geval is, kon de arbeidsovereenkomst tussentijds worden opgezegd zoals het ook gebeurd is bij de vaststellingsovereenkomst.
6. De beroepsgrond van eiseres slaagt. In de tekst van artikel 1.2 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen “
Deze overeenkomst is ook tijdens de in lid 1 van dit artikel bedoelde duur opzegbaar…”. Daarmee is tussen werkgever en eiseres schriftelijk overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kan worden opgezegd. Daarom is voldaan aan de vereisten van artikel 7:667, derde lid, van het BW. De uitsluitingsgrond van artikel 19, vierde lid, van de WW is niet van toepassing. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van deze rechtbank van 25 juli 2023. [1]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank ziet op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat eiseres recht heeft op een WW-uitkering per 3 april 2023.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Ook zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.374,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van
€ 624,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiseres recht heeft op een WW-uitkering per
3 april 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 29 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.