Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht, Svb
Procesverloop
Overwegingen
Juridisch kader
5. Dat eiser het gevoel heeft dat hij opnieuw wordt gestraft ziet de rechtbank als een beroep op het evenredigheidsbeginsel op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarin staat dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De korting op eisers AOW-uitkering vloeit echter dwingend voort uit een wet in formele zin. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staan bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling in de weg aan toetsing aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. [1] De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
b. voor elke jaarpremie op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen, welke de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 61 van die wet.