ECLI:NL:CRVB:2023:1293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
22 / 311 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op ouderdomspensioen AOW wegens niet-verzekerd zijn na verhuizing naar België

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de korting van 58% op het ouderdomspensioen van appellante, die in 2003 met haar echtgenoot naar België verhuisde. De Svb had de korting toegepast omdat appellante niet meer verzekerd werd geacht voor de AOW na haar verhuizing. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat zij wel verzekerd was, omdat haar echtgenoot in Nederland werkte en zij een duurzame band met Nederland had behouden. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante in de periode van 2003 tot en met 2018 niet verzekerd was voor de AOW, omdat zij in België woonde en niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering in Nederland. De Raad concludeerde dat de Svb op goede gronden de korting had toegepast en dat er geen schending was van het recht op vrij verkeer van personen of van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De Raad wees erop dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het informeren over de gevolgen van haar verhuizing voor haar sociale zekerheid.

Uitspraak

22/311 AOW, 22/312 AOW
Datum uitspraak: 6 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2021, 21/2084, 21/4482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Bouwman heeft op 12 mei 2023 nog een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Namens appellante zijn mr. Bouwman en haar echtgenoot, [naam echtgenoot], verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellante is in 2003 met haar echtgenoot naar België verhuisd. Vanaf die datum wordt ze niet meer verzekerd geacht voor de AOW. Eind 2018 heeft zij recht op een ouderdomspensioen gekregen, waarop een korting is toegepast wegens onder andere het niet verzekerd zijn wegens wonen in België. Appellante claimt dat zij wel verzekerd was of moet worden geacht te zijn in deze jaren. De Svb en de rechtbank hebben haar daarin niet gevolgd. Ook de Raad ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.

Besluitvorming Svb

1.1.
Aan appellante is, met een besluit van 7 maart 2019, een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, met ingang van 29 december 2018. Op dit ouderdomspensioen wordt een korting toegepast van 58%, wegens, afgerond, 29 nietverzekerde jaren. Appellante wordt niet verzekerd geacht in de periode voorafgaand aan 23 oktober 1982 en over de periode 2 januari 2003 tot en met 28 december 2018. Appellante is geboren in Hongkong en heeft daar tot in 1974 gewoond. Daarna is zij gaan studeren in Canada, waar zij haar Nederlandse echtgenoot heeft ontmoet. Ze zijn in 1976 in Canada gehuwd en ze zijn samen in 1982 naar Nederland gekomen. In 2003 zijn zij naar België verhuisd, waar ze nog steeds wonen.
1.2.
In een beslissing van 18 juni 2021 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen deze toekenningsbeslissing ongegrond verklaard. Na haar vertrek naar België was appellante niet meer voor de AOW in Nederland verzekerd.
1.3.
Het bezwaar tegen het toekenningsbesluit is eveneens opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 7 maart 2019. In een besluit van 16 oktober 2020 is dit verzoek afgewezen. Volgens de Svb heeft appellante geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Evenmin blijkt dat het besluit onmiskenbaar onjuist was, volgens de Svb. In een besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit 2) is het bezwaar ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak

2.1.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk. De rechtbank is van oordeel dat appellante geen objectieve gegevens heeft aangedragen waaruit blijkt dat zij, na haar verhuizing naar België, nog een duurzame band met Nederland heeft behouden. Zij kan dan ook niet worden aangemerkt als ingezetene en de Svb heeft dan ook terecht gesteld dat zij niet verzekerd was voor de AOW op grond van Nederlands recht. Op de Svb rustte in 2003 geen plicht om appellante te wijzen op de mogelijke gevolgen voor de AOW bij haar verhuizing naar België. Het had in de eerste plaats op de weg van appellante gelegen zich te informeren over de gevolgen van de voorgenomen verhuizing. Met de Svb is de rechtbank ook van oordeel dat er geen internationale regelgeving is aan te wijzen waaruit zou volgen dat appellante in de periode in geding toch verzekerd zou moeten zijn voor de Nederlandse AOW. Van de gestelde discriminatie van vrouwen is evenmin sprake. Het niet verzekerd zijn van appellante komt omdat zij is aangemerkt als niet-werkende in Nederland, niet omdat zij vrouw is. Dat het besluit voor appellante financiële gevolgen heeft, maakt niet dat het daarom onevenredig is. Ook stelt de rechtbank dat een toetsing aan de hardheidsclausule van artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) niet aan de orde is, omdat appellante op grond van artikel 2 van de AOW als niet verzekerd is aangemerkt, niet op grond van een bepaling uit KB 746.
2.2.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 overweegt de rechtbank dat appellante bij een beoordeling hiervan geen belang heeft. Nu uit de beoordeling van het bestreden besluit 1 al volgt dat de Svb de juiste verzekerde tijdvakken heeft vastgesteld, kan appellante niets meer bereiken met de beoordeling van bestreden besluit 2.

Standpunt appellante in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep heeft appellante met name herhaald dat zij wel een duurzame band van persoonlijke aard heeft behouden met Nederland. Haar echtgenoot werkt nog steeds in Nederland, zij verricht en verrichtte secretariële ondersteuning in zijn bedrijf, familie en vrienden wonen in Nederland en in Nederland wordt aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. Ook meent appellante dat zij ten onrechte niet door de Svb is gewezen op de mogelijkheid van een vrijwillige verzekering voor de AOW en op de mogelijke gevolgen van de verhuizing naar België. Tot slot stelt appellante dat zij, als “officieel” economisch inactieve vrouw wordt benadeeld. Dit acht zij in strijd met het beginsel van vrij verkeer van personen, goederen en diensten als neergelegd in de Europese regelgeving, alsmede dat zij indirect wordt gediscrimineerd.
3.2.
Ter zitting is het hoger beroep voor zover dit betrekking had op bestreden besluit 2 (22/311 AOW) ingetrokken.

Beoordeling door de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb op goede gronden een korting van 58% op het ouderdomspensioen van appellante heeft toegepast. Hij doet dat aan de hand van argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante voorafgaand aan 1982 niet verzekerd was voor de AOW en in de periode 1982 tot in 2003 wel. Het geschil gaat over de vraag of zij in de periode 2003 tot en met 2018 verzekerd was. In deze periode woonde zij in België en werkte zij niet in Nederland. Haar echtgenoot werkte wel in Nederland en betaalde in Nederland de belastingen en premies.
4.4.
Het is mogelijk dat appellante verzekerd is op grond van artikel 6a van de AOW in samenhang met Europeesrechtelijke regelgeving. Dat is het geval als op grond van Verordening (EG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) tot 1 mei 2010, en vanaf die datum via Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) op appellante de Nederlandse wetgeving van toepassing is verklaard.
4.5.
Naar nationaal recht is appellante verzekerd als zij ingezetene is (dat wil zeggen: naar de omstandigheden beoordeeld woont in Nederland, of op grond van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid onderworpen is aan de loonbelasting). Dit is geregeld in artikel 6 van de AOW. In artikel 2 van de AOW is geregeld dat iemand ingezetene is als degene woont in Nederland. Om te bepalen waar iemand woont, moet op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Maar verzekering naar nationaal recht is alleen mogelijk als niet in Europeesrechtelijke regelgeving de wetgeving van een andere lidstaat van toepassing wordt verklaard.
Periode 2003 tot 1 mei 2010
4.6.1.
Appellante is niet als werknemer of zelfstandige werkzaam geweest in een lidstaat van de Unie. De aanwijsregels van artikel 13 van Vo 1408/71 waren daarom niet op haar van toepassing. Hieruit volgt dat de vraag of appellante verzekerd was voor de AOW beoordeeld wordt aan de hand van de nationale wetgeving.
4.6.2.
Concreet dient dan de vraag beantwoord te worden of appellante in deze periode ingezetene van Nederland was. Niet in geding is dat appellante feitelijk woonde in België. Dat appellante persoonlijk nog enige band met Nederland had door familie en contact met vrienden en dat haar man in Nederland werkte maakt niet dat zij daarmee (ook) in Nederland woonplaats had. Haar gezin en haar woning bevonden zich in België, waar zich het middelpunt van haar maatschappelijk leven afspeelde.
Periode 1 mei 2010 tot en met 2018
4.7.1.
In deze periode was op appellante artikel 11 van Vo 883/2004 van toepassing en dan met name het eerste en het derde lid, onder e hiervan. Op grond van het eerste lid kan iemand maar aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen zijn. Op grond van het derde lid, onder e, geldt dat voor iemand die niet om een eerder in dat artikel genoemde reden onder de wetgeving van een bepaalde lidstaat valt, onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar men woont. Nu appellante niet werkte als werknemer, zelfstandige of ambtenaar, is er geen andere lidstaat aan te wijzen dan haar woonstaat, België. Dit betekent dat zij niet aan de Nederlandse wetgeving onderworpen was en dat zij dus ook niet verzekerd was voor de AOW.
4.7.2.
Uit het voorgaande volgt dat appellante naar de tekst van de Nederlandse en Europese regelgeving, in de periode in geding, niet verzekerd was voor de AOW. Appellante heeft nog een aantal andere argumenten aangevoerd dat zij desondanks toch als verzekerd aangemerkt zou moeten worden. Die argumenten worden hieronder nader besproken.
Informatieplicht Svb
4.8.1.
Volgens appellante had de Svb haar, bij haar vertrek naar België, moeten informeren over de gevolgen van haar vertrek en over de mogelijkheden deze gevolgen te beperken. Volgens appellante had ze, als ze hierover was geïnformeerd, kunnen besluiten zich vrijwillig te verzekeren, dan wel betaald kunnen werken in het bedrijf van haar echtgenoot.
4.8.2.
Volgens de Svb was appellante bij de Svb niet bekend toen zij naar België verhuisde. De Svb was dan ook niet op de hoogte van haar verhuizing en kon haar ook niet informeren. Daarnaast wijst de Svb op folders die beschikbaar waren en spotjes op tv en radio die mensen wezen op de gevolgen op de terreinen waar de Svb bevoegd is van een verhuizing naar het buitenland.
4.8.3.
De Raad overweegt dat bij een verhuizing naar het buitenland het in de eerste plaats op de weg van de betrokkene ligt om zich volledig te laten informeren over alle mogelijke gevolgen van die verhuizing. Niet is gebleken dat appellante zich voor of na 2003 heeft ingespannen om de gevolgen van de verhuizing voor haar sociale zekerheid op een rijtje te krijgen. Verder is gesteld noch gebleken dat de Svb aan appellante onjuiste informatie heeft verschaft over de consequenties van een verhuizing naar het buitenland. Deze grond slaagt dus niet. Dat, zoals door haar echtgenoot ter zitting is gesteld, hij contact heeft gehad met de belastingdienst om te regelen hoe hij zijn bedrijf in Nederland kon houden terwijl hijzelf in België ging wonen en dat de belastinginspecteur hem niet heeft gewezen op de mogelijke gevolgen voor zijn echtgenote, maakt dit niet anders. De Svb is bevoegd om besluiten te nemen over de AOW en is dus de aangewezen organisatie om informatie over dit onderwerp te geven.
Schending recht op vrij verkeer van personen in de EU
4.9.1.
Appellante stelt dat zij belemmerd wordt in haar recht op vrij verkeer nu zij wegens haar verhuizing naar België een korting krijgt op haar ouderdomspensioen.
4.9.2.
Deze grond slaagt niet. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie in onder andere het arrest Van den Berg e.a. [2] heeft geoordeeld kan het primaire recht van de Unie een Unieburger niet waarborgen dat verplaatsing naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van herkomst op sociaal gebied neutraal is, aangezien een dergelijke verplaatsing, rekening houdend met de verschillen tussen de regelingen en wetgevingen van de lidstaten, naargelang van het geval, op dat gebied meer of minder voordelig kan zijn voor de betrokken persoon.
Uit het arrest van den Berg e.a.:
“57. Artikel 45 VWEU staat weliswaar in de weg aan nationale maatregelen die het gebruik van de in dat artikel neergelegde fundamentele vrijheid van verkeer door Unieburgers kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, maar deze bepaling geeft een werknemer die zich naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van herkomst verplaatst, niet het recht om zich in de gastlidstaat te beroepen op dezelfde sociale verzekeringen als die waarvoor hij in zijn lidstaat van herkomst in aanmerking kwam in overeenstemming met de wetgeving van die laatste staat (…).”
4.9.3.
Dat deze verplaatsing in dit geval voor appellante nadelig is omdat zij een gekort ouderdomspensioen ontvangt uit Nederland en niet verzekerd is geraakt in België omdat ze niet voldeed aan de Belgische voorwaarden daarvoor, maakt dus niet dat er sprake is van een verboden schending van het recht op vrij verkeer van Unieburgers.
Indirecte discriminatie van vrouwen
4.10.1.
Volgens appellante worden vrouwen, in een situatie als in dit geding, veel vaker geconfronteerd met een korting op het ouderdomspensioen dan mannen. In de generatie van appellante waren het veel vaker vrouwen die met hun echtgenoot naar het buitenland verhuisden en voor het gezin en het huishouden zorgden dan mannen. Deze echtgenoten bleven dan over het algemeen werken in Nederland en dus verzekerd voor de AOW, zo stelt appellante. Zij meent dat zij meeverzekerd moet worden geacht te zijn met haar echtgenoot, die in Nederland belastingen en premies heeft betaald in de periode in geding.
4.10.2.
De Raad kan appellante hierin niet volgen. De regeling in de AOW is al zeer geruime tijd volledig sekseneutraal: ieders verzekering wordt vastgesteld op basis van de eigen situatie en in een beperkt aantal situaties waarin de verzekering samenhangt met de positie van de partner, is hieraan op sekseneutrale wijze vorm gegeven. De plicht tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen in onder andere de AOW is neergelegd in Richtlijn 79/7/EEG van 19 december 1978 en moest toen binnen zes jaren worden gerealiseerd. [3] Per 1 april 1985 is de AOW geïndividualiseerd, in die zin dat iedere verzekerde zelfstandig rechten opbouwde voor een eigen ouderdomspensioen. [4] Enige jaren later is ook Bijlage VI bij Vo 1408/71 gewijzigd. De regeling in die Bijlage, dat de gehuwde vrouw die in een andere lidstaat dan Nederland woonde, was meeverzekerd met haar AOW-verzekerde man, is toen vervallen. Wat appellante nu in essentie lijkt te beogen is een gedeeltelijke terugkeer naar de situatie van voor de invoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de AOW en in Bijlage VI. De Raad ziet hiervoor geen rechtsgrond.
Evenredigheid
4.11.
Appellante heeft ten slotte gesteld dat de strikte toepassing van de wetgeving in haar geval tot zodanige onbillijke en onevenredige gevolgen leidt dat de Svb van die wetgeving had moeten afwijken. De Raad verwerpt deze stelling. Nog los van het feit dat van zulke onbillijke en onevenredige gevolgen op geen enkele manier is gebleken, geldt hier het zogenaamde toetsingsverbod. De eis dat appellante, in deze situatie, ingezetene moet zijn om verzekerd te zijn voor de AOW is neergelegd in bepalingen van formele wetgeving. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staan bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling in de weg aan toetsing van deze bepalingen uit de AOW aan het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

4.12.
Uit 4.1 tot en met 4.11 volgt dat de rechtbank terecht het beroep tegen het besluit, waarin aan appellante een ouderdomspensioen met een korting van 58% is toegekend, ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook in stand worden gelaten.
Proceskosten
5. Er bestaat geen aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) I. van der Hout
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.

Wet- en regelgeving

Artikel 2 AOW
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 6, eerste lid, AOW
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 6a van de AOW
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Artikel 13 van Vo 1408/71
1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a. a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid- Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
b) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont;
c) is op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een lidstaat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing;
d) is op ambtenaren en met hen gelijkgestelden, de wetgeving van toepassing van de lidstaat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;
e) is op degene die wordt opgeroepen op opnieuw wordt opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een lidstaat, de wetgeving van die Staat van toepassing. Indien toepassing van deze wetgeving afhankelijk is van het vervullen van tijdvakken van verzekering vóór de opkomst in of na het verlaten van de militaire of de vervangende burgerdienst, worden de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van een andere lidstaat zijn vervuld, voor zover nodig, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof, vervuld krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat. De werknemer of zelfstandige die voor militaire dienst of vervangende burgerdienst wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen, behoudt de hoedanigheid van werknemer of zelfstandige;
f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.
Artikel 11 van Vo 883/2004
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. (…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
b) geldt voor ambtenaren de wetgeving van de lidstaat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;
c) geldt voor degene die een werkloosheidsuitkering ontvangt overeenkomstig artikel 65 volgens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, de wetgeving van die lidstaat;
d) geldt voor degene die wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.

Voetnoten

1.Zie de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285).
2.C-95/18 en C-96/18, 19 september 2019, ECLI:EU:C:2019:767.
3.Richtlijn 79/7/EEG betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid van 19 december 1978.
4.Wet 28 maart 1985, Stb 1985, 180, Invoering gelijke behandeling mannen en vrouwen in de AOW.