4.5.Naar nationaal recht is appellante verzekerd als zij ingezetene is (dat wil zeggen: naar de omstandigheden beoordeeld woont in Nederland, of op grond van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid onderworpen is aan de loonbelasting). Dit is geregeld in artikel 6 van de AOW. In artikel 2 van de AOW is geregeld dat iemand ingezetene is als degene woont in Nederland. Om te bepalen waar iemand woont, moet op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raadacht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Maar verzekering naar nationaal recht is alleen mogelijk als niet in Europeesrechtelijke regelgeving de wetgeving van een andere lidstaat van toepassing wordt verklaard.
Periode 2003 tot 1 mei 2010
4.6.1.Appellante is niet als werknemer of zelfstandige werkzaam geweest in een lidstaat van de Unie. De aanwijsregels van artikel 13 van Vo 1408/71 waren daarom niet op haar van toepassing. Hieruit volgt dat de vraag of appellante verzekerd was voor de AOW beoordeeld wordt aan de hand van de nationale wetgeving.
4.6.2.Concreet dient dan de vraag beantwoord te worden of appellante in deze periode ingezetene van Nederland was. Niet in geding is dat appellante feitelijk woonde in België. Dat appellante persoonlijk nog enige band met Nederland had door familie en contact met vrienden en dat haar man in Nederland werkte maakt niet dat zij daarmee (ook) in Nederland woonplaats had. Haar gezin en haar woning bevonden zich in België, waar zich het middelpunt van haar maatschappelijk leven afspeelde.
Periode 1 mei 2010 tot en met 2018
4.7.1.In deze periode was op appellante artikel 11 van Vo 883/2004 van toepassing en dan met name het eerste en het derde lid, onder e hiervan. Op grond van het eerste lid kan iemand maar aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen zijn. Op grond van het derde lid, onder e, geldt dat voor iemand die niet om een eerder in dat artikel genoemde reden onder de wetgeving van een bepaalde lidstaat valt, onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar men woont. Nu appellante niet werkte als werknemer, zelfstandige of ambtenaar, is er geen andere lidstaat aan te wijzen dan haar woonstaat, België. Dit betekent dat zij niet aan de Nederlandse wetgeving onderworpen was en dat zij dus ook niet verzekerd was voor de AOW.
4.7.2.Uit het voorgaande volgt dat appellante naar de tekst van de Nederlandse en Europese regelgeving, in de periode in geding, niet verzekerd was voor de AOW. Appellante heeft nog een aantal andere argumenten aangevoerd dat zij desondanks toch als verzekerd aangemerkt zou moeten worden. Die argumenten worden hieronder nader besproken.
4.8.1.Volgens appellante had de Svb haar, bij haar vertrek naar België, moeten informeren over de gevolgen van haar vertrek en over de mogelijkheden deze gevolgen te beperken. Volgens appellante had ze, als ze hierover was geïnformeerd, kunnen besluiten zich vrijwillig te verzekeren, dan wel betaald kunnen werken in het bedrijf van haar echtgenoot.
4.8.2.Volgens de Svb was appellante bij de Svb niet bekend toen zij naar België verhuisde. De Svb was dan ook niet op de hoogte van haar verhuizing en kon haar ook niet informeren. Daarnaast wijst de Svb op folders die beschikbaar waren en spotjes op tv en radio die mensen wezen op de gevolgen op de terreinen waar de Svb bevoegd is van een verhuizing naar het buitenland.
4.8.3.De Raad overweegt dat bij een verhuizing naar het buitenland het in de eerste plaats op de weg van de betrokkene ligt om zich volledig te laten informeren over alle mogelijke gevolgen van die verhuizing. Niet is gebleken dat appellante zich voor of na 2003 heeft ingespannen om de gevolgen van de verhuizing voor haar sociale zekerheid op een rijtje te krijgen. Verder is gesteld noch gebleken dat de Svb aan appellante onjuiste informatie heeft verschaft over de consequenties van een verhuizing naar het buitenland. Deze grond slaagt dus niet. Dat, zoals door haar echtgenoot ter zitting is gesteld, hij contact heeft gehad met de belastingdienst om te regelen hoe hij zijn bedrijf in Nederland kon houden terwijl hijzelf in België ging wonen en dat de belastinginspecteur hem niet heeft gewezen op de mogelijke gevolgen voor zijn echtgenote, maakt dit niet anders. De Svb is bevoegd om besluiten te nemen over de AOW en is dus de aangewezen organisatie om informatie over dit onderwerp te geven.
Schending recht op vrij verkeer van personen in de EU
4.9.1.Appellante stelt dat zij belemmerd wordt in haar recht op vrij verkeer nu zij wegens haar verhuizing naar België een korting krijgt op haar ouderdomspensioen.
4.9.2.Deze grond slaagt niet. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie in onder andere het arrest Van den Berg e.a.heeft geoordeeld kan het primaire recht van de Unie een Unieburger niet waarborgen dat verplaatsing naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van herkomst op sociaal gebied neutraal is, aangezien een dergelijke verplaatsing, rekening houdend met de verschillen tussen de regelingen en wetgevingen van de lidstaten, naargelang van het geval, op dat gebied meer of minder voordelig kan zijn voor de betrokken persoon.
Uit het arrest van den Berg e.a.:
“57. Artikel 45 VWEU staat weliswaar in de weg aan nationale maatregelen die het gebruik van de in dat artikel neergelegde fundamentele vrijheid van verkeer door Unieburgers kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, maar deze bepaling geeft een werknemer die zich naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van herkomst verplaatst, niet het recht om zich in de gastlidstaat te beroepen op dezelfde sociale verzekeringen als die waarvoor hij in zijn lidstaat van herkomst in aanmerking kwam in overeenstemming met de wetgeving van die laatste staat (…).”
4.9.3.Dat deze verplaatsing in dit geval voor appellante nadelig is omdat zij een gekort ouderdomspensioen ontvangt uit Nederland en niet verzekerd is geraakt in België omdat ze niet voldeed aan de Belgische voorwaarden daarvoor, maakt dus niet dat er sprake is van een verboden schending van het recht op vrij verkeer van Unieburgers.
Indirecte discriminatie van vrouwen
4.10.1.Volgens appellante worden vrouwen, in een situatie als in dit geding, veel vaker geconfronteerd met een korting op het ouderdomspensioen dan mannen. In de generatie van appellante waren het veel vaker vrouwen die met hun echtgenoot naar het buitenland verhuisden en voor het gezin en het huishouden zorgden dan mannen. Deze echtgenoten bleven dan over het algemeen werken in Nederland en dus verzekerd voor de AOW, zo stelt appellante. Zij meent dat zij meeverzekerd moet worden geacht te zijn met haar echtgenoot, die in Nederland belastingen en premies heeft betaald in de periode in geding.
4.10.2.De Raad kan appellante hierin niet volgen. De regeling in de AOW is al zeer geruime tijd volledig sekseneutraal: ieders verzekering wordt vastgesteld op basis van de eigen situatie en in een beperkt aantal situaties waarin de verzekering samenhangt met de positie van de partner, is hieraan op sekseneutrale wijze vorm gegeven. De plicht tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen in onder andere de AOW is neergelegd in Richtlijn 79/7/EEG van 19 december 1978 en moest toen binnen zes jaren worden gerealiseerd.Per 1 april 1985 is de AOW geïndividualiseerd, in die zin dat iedere verzekerde zelfstandig rechten opbouwde voor een eigen ouderdomspensioen.Enige jaren later is ook Bijlage VI bij Vo 1408/71 gewijzigd. De regeling in die Bijlage, dat de gehuwde vrouw die in een andere lidstaat dan Nederland woonde, was meeverzekerd met haar AOW-verzekerde man, is toen vervallen. Wat appellante nu in essentie lijkt te beogen is een gedeeltelijke terugkeer naar de situatie van voor de invoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de AOW en in Bijlage VI. De Raad ziet hiervoor geen rechtsgrond.