7.3.Met alles wat de inspecteur in dit verband heeft aangevoerd, maakt hij naar het oordeel van de rechtbank, tegenover het beperkte verweer door belanghebbende, aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren tegen betaling werkzaamheden heeft verricht aan [B.V.] (jaren 2016 tot en met 2018) en [BVBA] (jaar 2019). De rechtbank stelt daarbij voorop dat belanghebbende zelf erkent dat hij in de onderhavige jaren meer dan incidenteel op beurzen werkzaamheden heeft verricht en evenmin betwist dat de auto hem in de jaren 2016 tot en met 2019 ter beschikking werd gesteld. Verder betrekt de rechtbank in haar beoordeling de door de verschillende personen afgelegde verklaringen, alsmede het overgelegde e-mailverkeer, de door belanghebbende gedane grote privé-aankopen (zie 7.1) en het uit het controlerapport voor de jaren 2017 en 2018 blijkende gebrek aan huishoudelijke uitgaven door belanghebbende.
Wat betekent dit voor de naheffingsaanslagen OB?
8. Gelet op het overwogene in 7.3 stelt de inspecteur terecht dat belanghebbende in de jaren 2016 tot en met 2018 ondernemer is in de zin van de wet. Ook stelt de inspecteur terecht dat belanghebbende over deze periode ten onrechte geen 21% omzetbelasting heeft voldaan uit de van [B.V.] ontvangen bedragen. In het licht van alles wat de inspecteur heeft aangevoerd, is de inspecteur voor de hoogte van de door belanghebbende behaalde omzet terecht uitgegaan van de bedragen die zijn vermeld op de op naam van [bedrijf 1] ( [directeur bedrijf 1] ) uitgereikte facturen. De rechtbank acht de hoogte van de door de inspecteur bepleite correcties dan ook aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2016 tot en met 2018, zoals deze luiden na uitspraken op bezwaar, dan ook terecht en naar de juiste bedragen opgelegd.
Wat betekent dit voor de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw?
9. Gelet op het overwogene in 7.3 stelt de inspecteur terecht dat belanghebbende in de jaren 2016 tot en met 2019 inkomsten uit traprenovatiewerkzaamheden heeft gehad die hij niet heeft aangegeven in zijn aangiften IB/PVV. In het licht van alles wat de inspecteur heeft aangevoerd, is de inspecteur voor de hoogte van het door hem becijferde ROW terecht uitgegaan van de bedragen die zijn vermeld op de op naam van [bedrijf 1] ( [directeur bedrijf 1] ) uitgereikte facturen (jaren 2016 tot en met 2018), het niet-betwiste bedrag dat belanghebbende van [naam 6] ontving (jaar 2019) en de door hem becijferde correctie in verband met het ter beschikking stellen van de auto in de jaren 2016 tot en met 2019. De rechtbank acht de hoogte van de door de inspecteur bepleite correcties dan ook aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2016 tot en met 2019, zoals deze luiden na de uitspraken op bezwaar, dan ook terecht en naar de juiste bedragen opgelegd. Nu de inspecteur op basis van de normale bewijslastverdeling in zijn bewijslast is geslaagd, hoeft zijn ter zitting nader onderbouwde stelling – dat voor de jaren 2017 tot en met 2019 sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast – niet te worden behandeld.
Wat betekent dat voor de belastingrentebeschikkingen?
10. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrente-beschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de (naheffings- en navorderings)aanslagen volgt.