ECLI:NL:RBZWB:2024:3435
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in Breda
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 1.121.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. drs. A.C.M. Brom, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 1.069.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar zijn standpunt verdedigde met een taxatiematrix die een waarde van € 1.160.000 aangaf.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van belanghebbende en de referentiewoningen. De gebruikte referentiewoningen zijn voldoende vergelijkbaar en de heffingsambtenaar heeft inzichtelijk gemaakt hoe de WOZ-waarde is vastgesteld. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde te hoog is vastgesteld, en de rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed krijgt.